Jaargang 1, 1925
Redactie: Jan Engelman, Hendrik Kuitenbrouwer, Willem Maas, Lou Lichtveld (vanaf afl. 11) en C. Vos (vanaf afl. 11).
Redactiesecretariaat: Louis Kuitenbrouwer, Lauwerecht 125, Utrecht.
Louis en Henk Kuitenbrouwer.
In januari 1925 verschijnt de eerste aflevering van De Gemeenschap, Maandschrift voor Katholieke Reconstructie, in een door Henri Jonas met een houtsnede versierd omslag.
Eerste aflevering van De Gemeenschap, met op de omslag een houtsnede van Henri Jonas.
In de door Jan Engelman geconcipiëerde Verantwoording (januari) schrijft de redactie onder meer:
‘In een tijd van oneindig-verscheiden levensbeginselen en eindeloos-verspreide gezindheden; bij den klaarblijkelijken uitbloei van een phase van het Europeesche beschavingsleven, die met “individualistisch” algemeen, maar niet oneerlijk is gekenschetst; over de tweespalt heen van droom en daad wil “De Gemeenschap” uiting geven aan de levensbeschouwing van de velen, die zich klaar bewust werden van de noodzakelijkheid, om eeuwige en aardsche krachten te brengen in grootstmogelijke harmonie. Wij vragen daartoe de medewerking van alle menschen, die in hun innerlijke gesteldheid wezenlijk dienstbaar zijn aan het welzijn der samenleving en aan hun maatschappelijke houding dat karakter en die statie weten te geven, welke voor de behoeften van onzen tijd het meest geschikt zijn. Priester, missionaris, geleerde, staatsman, kunstenaar en arbeider: zij allen zullen ons helpen, waar zij in zuivere verhouding staan tegenover de vragen van aardsch bestaan en eeuwige toekomst.’ en: ‘In onze dagen kan dienstbare schoonheid, die haar eigen wet en karakter, het wezenlijke van haar speciale terrein, niet wenscht te verheffen boven hoogere waarden en ook voor de kunst een doel erkent, licht een phrase en grijze speculatie heeten. Maar de waarachtigheid van hen, die, ofschoon de macht-tot-uitdrukking als inzet mee-eischend, het belang van den maker boven het gemaakte wenschen te stellen, kan met een dédaigneus gebaar of de sterkere macht der negatie nimmer weg te redeneeren zijn. Met de kruimels die van de elpenbeenen tafelen vallen behoeven wij ons niet te voeden, die een angelieker droom kennen dan champagne-roes na psalm-dreun. Wij wenschen geen kunst te maken voor ons particulier plezieren, wij willen goed en wijs worden in alle dingen, voor het nut der menschenmaatschappij, en wanneer de ingeschapen drang naar vergeestelijking nog in de menschenziel woont zal daar vanzelf, spontaan als de bloem in de lente, een nieuwe en stralende schoonheid verrijzen, die in het hart des volks woont.’
Titelpagina van Marnix Gijsens Het huis, dat in november 1925 als eerste uitgave verschijnt van wat later uitgeverij De Gemeenschap zou worden.
Portret van H. Marsman door Charley Toorop, 1924. ‘Ik ga veel met Marsman om, zie hem een paar maal in de week. Die heeft blijkbaar ingezet: alles of niets - den laatsten strijd met het laatste dat overbleef: God. Werkelik: een grootsch gevecht, voor zoover ik het zien kan. Hij vloekt als een veedrijver, maar is gekweld als een duivel, en bang als een kind in 't donker. Hij schreef voluit prachtige verzen voor ons Kerstnummer.’ (Jan Engelman aan Anton van Duinkerken, 24 november 1925).
De Verantwoording is doortrokken van de geest van de