Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 242] [p. 242] Tsacrament is veracht / tot onser schanden / groot Also treckt Gods cracht uut onsen tanden / dbroot. Refereyn. STaet op ghy droomers / sult ghy noch lange sluymen Int bedde der wellusticheyt u strecken / nu: Al duncket u saechte / tzijn seer bange pluymen Tis meer dan tijt / wilt metten gange tuymen Uut dlant / van Egipten / wilt vertrecken / nu En mueghen die plagen niet ontwecken / u So en slaept ghy niet / maer sijt heel en al doot En sullen niet buygen / u herte necken / nu: Duer tverdriet dat swaer is in tghetal groot De schueren zijn ydel / van vruchten tdal bloot Wy en mochten / in geen quader perket / steken De beesten lijden van honger inden stal noot De schepen hebben duer tempeest gheschal // stoot God sal zijn onwere / over ons noch / bet wreken Want wy hem versmaden / en zijn wet breken Duer ons sonden swaer Wilt u schult zijdy met sonden besmet / spreken Met dit nieuwe / Jaer. Dat wy de plagen / willich van Gods hant namen Jae dat wy ons meer / te lijden schuldich / kinden Waren gebonden met der liefden / bant / tsamen Metter kercken / over een in tverstant / camen Der heyliger schrift / en God ghehuldich / minden Hy soude ons voorspoet / menichfuldich / sinden Neeringe / coren / alle vruchten / wijn Wy souden dus nootdruft overtuldich / vinden Alle natien souden / voor ons vluchten / fijn Christenrijck sou tParadijs / van genochten sijn Gheringe sonden tribulatien / swichten Ten souden gheen pesten / oft quade luchten / zijn Van oorlogen en souden gheen geruchten zijn God sou ons so met zijnder gratien lichten Dat wy souden de vremde natien stichten Met leven exemplaer Schiet tot God der vieriger oratien schichten Met dit nieuwe / Jaer. [pagina 243] [p. 243] Met vreesen beven / wildt u salicheyt wercken Naer Gods woort neerstich / en appetijtich / hoort Door goddiensticheyt / u liefgetalicheyt stercken Laet alle menschen / u liberalicheyt mercken Der sancten / voetstappen / twert u profijtich / spoort Staet opten ouden wech gaet daer in vlijtich voort Gheen vremde leere / uut nieugiericheyt / smaken Uut uwen mont en gae geen quaet / oft spijtich / woort Wildt naer gheen eertsch goet / uut giericheyt / haken Laet in u geen onreyn ondiericheydt blaken Onreyn gedachten / uut u memorie jaecht Wilt vasten / en bidden / met viericheydt / waken Soo sal u haest Gods goedertiericheydt / naken Suyver en reyn / uus herten cyborie / draecht U lijf eest noodt / tot Gods glorie / waecht Hebt ghy lijden eenpaer Dat voor de hoochste consistorie / claecht Met dit nieuwe Jaer. Werdt vernieut inden geest / door een goet / leven Sijdt niet meer hooveerdich / straf / oft stuer / doch U gaven / wilt uut eenen vrijen moet / gheven Schoudt ambitieusheyt dier veele doet / sneven Weest medelijdende / met uwen bruer / och Vertroost de geene / die zijn in ghetruer / noch Begheerten des vleesch / die tegen den geest / strijen Werpt van u suycht / uut Gods woort / suyver puer soch Wilt alle oncuyscheydt minst en meest / mijen Alle tribulatie / onghevreest / lijen Niet met alle winden / als een riet waeyen Wilt vremde / opinien / uut uus hertenkeest / snijen De heere salse van alle tempeest / vryen Die hier in tranen / sonder verdriet / sayen Maer die niet en saeydt / en sal oock niet / maeyen In dleven hier naer Dus doende / muecht ghy Gods gramschap yet / paeyen Met dit nieuwe / Jaer. [pagina 244] [p. 244] Wilt voor den throon der genaden / terstont cloppen Ghy die van God gheschepen / soe eedelijck / zijt Worpt uut den ouden deesem / de vuyl gront soppen Dat ghy den quaetsprekers / muecht den mont stoppen In al u conversatie redelijck / zijt De wercken des vleesch / gans vertredelijck / zijt Naer u misdaet / u tot penitencie voecht Maer altijt / in uwen dienst redelijck / zijt Als u yet / in uwer conscientien / wroecht Twaer noodt dat ghijse / met displicentien / dwoecht U schult belijden / met heeten tranen / oock Dooghen ten hemel / met reverentien / sloecht Den acker uus vleesch / met abstinentien ploecht Doet uut den ouden mensch / naer Paulus vermanen / ooc Strijt eenen goeden strijdt / zijt cloec ter banen oock Neempt den tijt wel waer Doet ghy dus / God sal u sonden uut planen / oock Met dit nieuwe Jaer. Prince die niemandt / en mach wederstaen Die macht / in hemel en onder der sonnen / hebt U minlijcke ooghen / wilt neder / slaen Siet onsen noot / o hoochste bevreder / aen Ghy die den ouden draeck / verwonnen / hebt Lust hebbende / tot ons ghy dwerck begonnen / hebt U lieffte / den vader die op ons was gram / booch Maecte pays / duer dbloet / dat ghy uutgeronnen / hebt Besneden zijnde / reyn godlijck lam / hooch Liefde u in dmaechdelijck buycxken lofsam / tooch Laet ons nu singhen / met onsloten kelen Tot ons den Arent die eerst wilt was tam vlooch Van nijde den Draeck vier en vlam / spooch Aensiet ons herten / met listen doorschoten / quelen Al eest dat die uut ketters tronck / zijn ghesproten stelen Veere hier en daer Nieu plantkens der deuchten / hopen wy poten / selen Met dit nieuwe Jaer. [pagina 245] [p. 245] CONCLUSIE. Aendachtelijck Aenroept God met gebogen / knien Neerstelijck Naer Bethleem / met vaster hopen / gaet Nu wy de plagen Noch voor oogen / sien Aenmerct Christus / bloet Als heden ghedropen / jaet. Beminde Broeders al hebt ghy gesopen / quaet Infect venijn In ketterijen verslonden / laecht Jesus genade In desen tijdt / open staet Niet wanhopende Nu hem u wonden / claecht Soect het Soet lam / Gods dat der werelt sonden / draecht Meer suers dan soets. Vorige Volgende