Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Refereyn.ALderhoochste mogentheyt onbegrijpelijck
Drievuldich in persoonen een God onendelijc
Die alle dinck hebt gheschapen rypelijck
En oock onderhoudende zijt behendelijck
Aenhoort my arm sondaer die allendelijck
Tot u roepe / suchtende swaerlijck
Ay lacen / ick heb ghedoolt soo blendelijck
Des is mijn siele bedroeft inwendelijck
U milde gratie begheerende eenpaerlijck
Mijn crancheyt heere die siet ghy claerlijck
Ende alle mijn boosheyt / zijt ghy wetelijck
Weer zy heymelijck / gheschiet zijn oft openbaerlijc
Int diepste der herten / siet ghy secretelijck
Dus bid ick u door u goetheyt onmetelijck
Laet my gratie / genieten voorspoedelijck
U edel handtwerck / en weest niet verghetelijck
Heere vergheeft mijn schult / ic bidts ootmoedelijc.
Soude ick mijn sonden / noemen bysonderlick
Twaer my onmogelijck want sy zijn ontellick
Leelijck afgrijselijck diepe / en wonderlick
Certeyn mijn brooscheyt / en waer niet wel spellick
Tvleesch steect / tegen den geest / altijt rebellick
En de werelt vecht my ane seer sterckelick
Ick Luyster nae haer / want ick ben ghesellick
De boose gheest / die is my oock quellick
Dit heeft my dicwils / doen sondighen merckelick
Met wille / en consente / en oock werckelick
Mijnen even mensche zijnde onstichtelijck
Al hoor ick schriftuere uut leggen clerckelick
Ay lacen dat waeyt / my af soo lichtelick
Met openen ooghen / onvoorsichtelick
Loop ick ter hellen waert / seer onvroedelick
Nochtans roepe ick tot u even ghedichtelick
Heere vergeeft mijn schult ick bidts ootmoedelick.
| |
[pagina 202]
| |
Met bevender herten / ongerustelick
Vreese ick heere u oordeel afgrijselick
Ick hebbe gheleeft / alsoo wellustelick
De ziele verghetende dlichaem spijselick
En ick weet soo schriftuere seyt adviselick
Dat ghy elcken int oordeel sult zijn verthoonlick
Mijn leelick sonden / seer misprijselick
En boven al is vreese in my rijselick
Dat ick daer selve moet zijn persoonlijck
Niet dan de duecht / en wert ghy dan croonlijck
En aylacen / die vinde ick in my seer dinlick
Maer alle sonden ben ick ghewoonlick
Vleeschlijck levende / als mensche sinlick
Nochtans heere begeer ick minlick
Laet my inde helle niet branden gloedelick
Maer op dat ick u rijcke mach sijn gewinlick
Heere vergeeft mijn schult ick bidts ootmoedelick.
O heere ghy moecht my verdoemen gherechtelick
Want ick u vergramt hebbe menichfuldichlick
U godlijcke macht / ghevreest seer slechtelick
U gebodt overtreden / onghehuldichlick
Voor u bloet gestort / seer overtuldichlick
En heb ick u noyt eens gedanct ghereckelick
Seynt ghy my lijden ick neempt onverduldichlick
Nochtans en castijt / ghy my niet onschuldichlick
Ick hebt wel verdient door mijn sonden vleckelick
Met duysent middelen / zijt ghy my treckelick
Tot penitentien my verwachtelick
Maer ick heb geleeft alsoo hertneckelick
My grouwelt / als ick des ben ghedachtelick
O bermhertighe vader castijt my sachtelijck
Straft my niet in uwen toren verwoedelijck
Ick roepe tot u met woorden clachtelick
Heere vergeeft mijn schult / ick bidts ootmoedelijc.
| |
[pagina 203]
| |
Mijn eyghen / wercken / zijn my verdoemelijck
Want ick heb gheleeft / seer ypocrijtelijck
Van mijnen weldaden / my beroemelijck
En ander menschen / haer crancheyt verwijtelijck
Teghen mijnen naesten / stuerlijck en spijtelijc
Heb ick my ghehadtGa naar voetnoot38 / seer ongenadelijck
Dat tot wellust des lichaems / scheen profitelijck
Heb ick gesocht / seer appetijtelijck
Niet achtende al wast / der sielen schadelijc
Van eertscher ghenuchten / was ick onversadelijck
En hoe meer ghepleecht hoe meer ghebrekelijck
O heere al come ick seer misdadelijck
Teghen u ben ick mijn biechte sprekelijck
O milde vader zijt my niet verstekelijck
Weest u verloren kint / niet heel ontgoedelijck
Weest nae mijn verdiensten / mijn misdaet niet wrekelijck
Heere vergheeft mijn schult ic bidts ootmoedelijc
PRINCE.
Princelijck Prince boven alle princen heerlijck
Al heb ick tegen u / gesteken / hooveerdelijck
En weest u aenschijn / van my niet keerlijck
Al heb ick u gratie ontfaen / onweerdelijck
Denckt dat ick ben / een cranck / vaetken eerdelijck
En dat my de vyant aenvecht / so fierlijck
Laet u rechtveerdicheyt / niet snijden sweerdelijck
Want ick om gratie / roepe volheerdelijck
Al heb ick deertsch goet / bemint seer ghierlijck
Gulsich oncuysch / en seer putertierlijck
Gram traech geweest mijnen naesten benijdelijck
Peynst dat ghy my hebt ghecocht so dierlijck
O Heere weest / met mijnder cranckheyt lijdelijck
Al heb ick alle duecht geweest vertijdelijck
Fonteyne der genaden / zijt op my vloedelijck
Wilt my u aenschijn thoonen blijdelijck
Heere vergeeft mijn schult ic bidts ootmoedelijck.
|
|