Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Refereyn.AY lacen waer blijve ick allendich mensche
Die ancxsten des doots / hebben my omvaenGa naar margenoot+
Ick waende tijts ghenoech / hebben te wensche
Hope / en juecht / deden my wonder bestaen
Nu is my juecht / metten tijde ontgaen
Beyde onmoghelijck weder te halene
Wat was ick / wat ben ick / wat werde ick saen
Eerst als een Garsseken / groene / en welghedaenGa naar margenoot+
Dwelck nu allenskens / bestaet te valene
Mijn daghen kenne ick / seer te smalene
Diveersche ghebreken / manen my aylaes
De schult der natueren / twert tijt van betalene
Den avont naect / de sonne begeert te dalene
Wat sal ick schier worden / der wormen aes
Voortijts hier luttel op denckende als dwaes
Wert te eer door eertsche weelde verleyt
Dus roepe ick / als tenden rade bynaes
Ontfermt mijns heere / nae u groote bermherticheyt.Ga naar margenoot+
Naer u rechtveerdicheyt / sout ghy my vernielen
Dat weet ic wel heere / maer wilt u hantwerc sparenGa naar margenoot+
Ick sal in bitterheyt van mijnder sielen
Gaen overdencken / alle mijn voorleden jaren
Och costelijcken tijt / waer zijt ghy ghevaren?
Die ick in mijn juecht soe onnuttelijck verquiste
Och conste ick u wederomme vergaren
Ick sou u bet besteden / nauwer bewaren
Nu dan doen / eer ick u oorboorlijckheyt wiste
Ick heb den tijt verloren / eer icken ghemiste
In sonden overbracht / door quade costuyme
Tgene dat ick heb vergaert / en gespaert / met listeGa naar margenoot+
Moet ick hier laten / een houten kiste
En een lijnen cleet / sal my ghebueren cuyne
Naect quam ick ter werelt / naeckt ickse ruymeGa naar margenoot+
Mijn wercken volghen my / des therte schreytGa naar margenoot+
Als een cleyn hondeken roepe ick om een cruymeGa naar margenoot+
Ontfermt mijns heere nae u groote bermherticheyt.
| |
[pagina 172]
| |
Noch roepe ick gratie / heere / en gheen recht
Kennende / u bermherticheyt / menichfuldich
Valle u te voeten / metten snooden knechtGa naar margenoot+
Thien duysent pont tachtere / jae veel meer sculdich
Ick en kans niet betalen / weest doch verduldich
Tghene dat my ghebreect / daer set ick tseghen
U precieus bloet / soe overtuldich
Voor my ghestort / o vader ghehuldich
Siet u ondanckbaer kint / weert tzijn ghesleghen
En wilt mijn misdaet / soe hooghe niet weghen
Mijn crancheyt ontdecke ic u / want noot my dwingt
Meer ben ick tot sonden / dan ter duecht genegenGa naar margenoot+
En al mocht ick somtijts / wat duechden pleghen
Sy is onpuer / meest met quade ghemingt
O levende fonteyne / die altijt springt
Elcken diet begeert / te wasschen bereyt
Al eest dat mijn siele luttel duechden me bringt
Ontfermt mijns heere / na u groote bermherticheyt.
Altijt ben ick in duysent perijculen
De doot verwachtende / alle ooghenblicke
Soude ick repeteren / al de articulen
Daer ick in schuldich ben / van sticke / te sticke
Waer ick misdaen hebbe / met wien / en hoe dickeGa naar margenoot+
Twaer onmoghelijck / maer tot mijnen besten
Sal ickt belijden / nae dat ickt micke
Eest dat ick door vergetelheyt yet overschricke
Heere en wilt my niet manen vander resten
Hoe sal ick mijn lesse best moghen vesten
Oversien / overlesen / oft overspellen
Metten schaker aen tcruys / come ick ten lestenGa naar margenoot+
Leelijck als zijn sonden / luyden mijn gesten
Soumense van woorde / te woorde vertellenGa naar margenoot+
Och heere laet den onnutte boom niet vellen
Oft hy vruchten mocht dragen noch een wijle verbeyt
Al heb ick verdient / tzijne spijse der hellen
Ontfermt mijns heere / na u groote bermherticheyt.
| |
[pagina 173]
| |
Ben ick niet gesproten / uut den sondigen tronckeGa naar margenoot+
Eer ick ter werelt quam / met sonden besmet
En altijt ghevoele ick / in my de vonckeGa naar margenoot+
Der quader begeerten / contrarie Gods wet
Al wil ick tgoet volbrengen / twert my belet
Dus doe ick dickwils / tghene dat ick lake
Waerom hebt ghy my Heere dus teghen u ghesetGa naar margenoot+
Ick loop wel alleene in svyants net
Maer sonder u ick daer niet uut en gheraecke
Wilt ghy my verdoemen ghy hebt wel saecke
Siel / en lijf / te werpen / inden helschen oven
Dit denckende ic naelijcx hope stake
Maer merckende ick eenen moet weer make
Dat u ghenade gaet mijn misdaet te boven
Och inder hellen / en salmen u niet lovenGa naar margenoot+
Ghedenct dit Heere / u ghenade verbreyt
Al waren mijn sonden quaet om vergroven
Ontfermt mijns Heere na u groote bermherticheyt.
In sonden heeft my mijn moeder ontfanghenGa naar margenoot+
Een kint der toornicheyt / ben ick gheborenGa naar margenoot+
Als Eva verleyt vander helscher slanghen
Tcleet der onnooselheyt onachtsaem verloren
Onder moordenaers ghevallen / naect gheschorenGa naar margenoot+
Mijnder cleederen berooft / totter doot ghewont
Al heb ick ghebroken / u hulde ghesworen
Heere en straft my niet / in uwen torenGa naar margenoot+
Nae u bermherticheyt maect my ghesont
Ghiet olije / en wijn / in mijn wonden terstontGa naar margenoot+
Bespraeyt my met ysopen / en ick werde reeneGa naar margenoot+
Vernieut den rechten geest / in mijnen gront
Schept in my een reyn herte / eest dat ghijt my jont
Want teghen u heb ick ghesondicht alleeneGa naar margenoot+
Ghy hebt my ghecleet / met vleessche en beeneGa naar margenoot+
En ghy muecht my weer ontmaken / wanneert u greyt
Al ben ick der verloren kinderen eene
Ontfermt mijns / heere / na u groote bermherticheyt.
| |
[pagina 174]
| |
In ydelheden / ben ick mijn verstant // scherpende
Om der werelt lof / ick studere / ick dichte
De godlijcke inspraken / vander hant // werpende
Dat my meest van noode is / dat weech ick lichte
Dit wetende / en peynse om dleste gerichte
Dats de doot / die menighen / onversien betraept
Soe ontsie ick my seere / van haren schichte
Boven al door mijn inwendich ghesichte
Sie ick de helle open / die nae my gaeptGa naar margenoot+
Den helschen leeu / oock nimmermeer en slaeptGa naar margenoot+
En mijn leven en is niet dan eenen wintGa naar margenoot+
Tvleesch tot sonden geneycht / my altijt verknaeptGa naar margenoot+
O Heere eer ghy my vander werelt raeptGa naar margenoot+
Vertoeft tot dat ghy my op mijn beste vint
Om te reysen ben ic noch qualick ghesint
Dleven lust my / tvleesch trect my / de werelt vleyt
Dus seg ick tot u die best mijn crancheyt kintGa naar margenoot+
Ontfermt mijns Heere / na u groote bermherticheyt.Ga naar margenoot+
Natuere vreest / denckende op u oordeelGa naar margenoot+
Daer elck in persoone moet compareren
Niemant exempt sonder eenich voordeel
Aerm en rijck / salmen gelijck estimeren
Practijcke en cracht / moet daer cesseren
Wijsheyt / scientie / en conste van sprekene
Den rechter en machmen / niet corrumperen
Sijn vonnis niet voorder appelleren
Diet teghengaet blijft eeuwich de verstekene
Dit peynsende stae ick / als de beswekene
Beclat / beslommert / vinde ick mijn pampier
Ick come veel te cort / hoe dat ict rekene
U rechtveerdicheyt / en liet noyt quaet te wrekene
Alderhoochste / rechtveerdichste / justicier
Eer ick daer come / corrigeert my hierGa naar margenoot+
Ghy en begheert sondaers doot niet hebt ghy geseyt
Al misse ick mijn lesse / als onnut scholier
Ontfermt mijns heere / na u groote bermherticheyt.
| |
[pagina 175]
| |
PRINCE.
Sterck / machtich / Prince / als de Boecken open // gaenGa naar margenoot+
Waer sal ick my dan / voor u aenschijn berghen
In u bermherticheyt / moet al mijn hopen // staen
Maer hoe sal ick u dan mogen ghenade vergen
Dien ick hier voortijts soe heb derren terghen
Daer isser duysent ghegraven / int helsche peck
Min sondich dan icke / niet wel om vererghen
Als ghy my riept / ick steldet uute / tot merghen
Van jare / te jare / nemende tvertreck
En hoe langher gheleeft / hoe dieper inden dreck
Vinde ick my selven / dit is my dbangste
Al heb ick mijn siele / dus ghehangen opt reck
Ghy hebt my lange gespaert / maer dit is tgebreck
Die ghene die ghy borcht alder langste
Die maent ghy int leste alder strangste
Als siele / en lijf van malcanderen scheyt
Dit overlegghende doet my roepen van angste
Ontfermt mijns heere / na u groote bermherticheyt.
|
|