Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 158] [p. 158] Refereyn. ALs een schaepken // dat voor den wolf / is vluchtende Ghelijck die staet / tusschen duysent sweerden Ben ick versaecht / weenende / suchtende Aensiende mijn wercken / seer cleyne van weerden Den geest soude geerne / wat goets aenveerden Tvleesch soect wellust / nae zijn oude pleghe Mijn leven is eenen strijt / hier opter eerden Dickwils werde ick verwonnen / selden vecht ick seghe Dus arm en blint / sitte ick byden weghe Aelmoes biddende / want hulpe behoeve // ick De boossche creatueren / en doen my geen deghe Sy zijn verganckelijc / haer ontrouwe proeve // ick O Salvator mundi / nae u soe toeve // ick My en mogen genesen geen ander medecijns Dit doet my seggen / om mijn sonden bedroeve // ick Jesu Davids sone / ontfermt u mijns. Waer sal ick blijven spijse der wormen Daer soe veel vyanden / om my swermen Die Tcasteel mijnder sielen swaerlijck bestormen Ick en heb geen macht / dat ict can beschermen Dus roepe ic / Davids sone wilt mijns ontfermen Al eest dat my straft / de woelende schare Nochtans sonder ophouden / sal ick tot u kermen Tot dat ick u compste / werde gheware Mijn begeerte is // dat ick mach sien int clare Want tot noch toe / heb ick geweest verblint Hoe ouder / hoe argher / van jare te Jare My selven ghesocht / en de werelt ghemint O heere de helle had my langhe verslint Hadt ghijt niet belet / dus behoeve ick dijns Wilt my ontfanghen / siet u verloren kint Jesu Davids sone / ontfermt u mijns. [pagina 159] [p. 159] Heere gelijck een schaepken sonder herde Ben ic verre van uwer koyen ghedwaelt U Godlijcke gheboden / ick overterde Nochtans eest den wech / die ghy my hebt ghepaest Ick blijve verloren / ten zy dat ghy my weerhaelt Want uut my selven / en can ick niet goets gedincken Dlicht uwer gratien / heeft my dicwils bestraelt Ick hebt misbruyct / niet gemerckt u minlijc wincken Ghy roept compt alle die dorst / ick sal u schincken O levende Fonteyne / diet al moet laven U heb ic gelaten / Cisternen / die stincken Putten sonder water / heb ick my ghegraven Den vyant ghedient / als een van zijnen slaven Dus is mijn ziele vol dootlijcx venijns Al heb ick misbruyct u Godlijcke gaven Jesu Davids sone / ontfermt u mijns. Ick en weet my waer keeren / soe ben ic verbaest Als ick dencke / dat ick sal werden ghedaecht Om rekeninghe te doene metter haest Ick en weet niet wanneer / heere alst u behaecht De vyant sal wroegen / conscientie die knaecht En ick moet daer compareren / alleene Wat sal ick segghen / o rechter als ghy my vraecht Voor duysent / en mach ick / antwoorden / niet eene Soeckt ghy vruchten aen my ghy en vinter geene Tghene dat ghy my verleent hebt / heb ick verquist Mijn schult is groot / mijn goet is cleene En teghen u en helpt / practijcke / oft list Eest dat mijn rekeninge / int passeren / mist Soo is my nakende / veel swaer ghepijns Maer al en heb ick in mijn jeucht / hier niet op geghist Jesu Davids Sone / ontfermt u mijns. [pagina 160] [p. 160] Ick mach wel sorghen / voor de langhe reyse Die ick alleene / sal moeten bestaen Ten hemel / oft ten helschen forneyse Ick en weet niet / waer ick van beyden sal gaen Als ick mijn rekeninghe / gae overslaen Voorwaer soe naeckt my desperatie Maer dan peyse ick weder op den Publicaen Die ootmoedelijck badt / en hy creech gratie O heere ick doe oock / mijn supplicatie Ick hope / ghy en sult my niet versmaden Ick ben bedroghen / door svyants tentatie Tvleesch heeft my verleyt / de werelt verraden Tvleesch is cranck / de vyant vol overdaden De werelt is loos / seer onghelijck haers schijns Heere ghy zijt alleene / die moecht versaden Jesu Davids sone / ontfermt u mijns. Als mijn ghesichte / schriftuerlick betuyghen / siet Soe mach therte wel beven / voor Gods sententie O rechtveerdich rechter / men mach u buygen / niet Al hadde ick Tullius eloquentie Salomons wijsheyt / Platonis scientie Darius schat / ten mocht my niet baten En doe ick hier gheen diligentie Dat ick Olije / in mijn Lampe mach vaten Soe moet ick ter hellen / als ballinck verwaten Want gheen dwase maechden / en gaen inde feeste Dus mach ick wel roepen / sonder aflaten Heere sterckt my van binnen / met uwen gheeste Al heb ick onredelijck gheleeft / als een beeste In deerde ghewroet / ghelijck de swijns Ick biechte u mijn sonden / minste / en meeste Jesu Davids sone / ontfermt u mijns. [pagina 161] [p. 161] PRINCE. Alderhoochste Prince / wilt my niet verrasschen Noch en laet u hantwerck / niet verloren Niet anders / en ben ick / dan stof / en asschen Adams generatie / in sonden gheboren Broosch / cranck van duechden / naeckt gheschoren In sonden ontfaen / tot quaet gheinclineert Ick bidde u en straft my niet in uwen toren Nae u bermherticheyt / my corrigeert Siende dat tghetal mijnder sonden passeert Boven tsant der zee / neem ick mijnen keer Tot uwer ghenaden / mijn herte renoveert Wilt my niet verstooten / al en quam ick niet eer Mijn siele is ghewont / natuerken is teer Ghiet in mijn wonden wat olijen / en wijns Wascht af mijn misdaet / ghedenckt des niet meer Jesu Davids sone / ontfermt u mijns. Vorige Volgende