Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Refereyn.O Eeuwich licht dwelc nemmermeer en verduystertGa naar margenoot+
Verlicht mijn herte / met uwer claerheyt
Neycht u ooren tot my / nae mijn roepen luystertGa naar margenoot+
Leert my u weghen / stiert my in u waerheytGa naar margenoot+
Ay lacen ick kenne // mijnder sonden swaerheyt
U schoon beelde in my heb ick leelijck bevleckt
Al wilde ickt missaken / ghy weet dopenbaerheyt
Voor u goddelijcke voeten / ligge ick ghestreckt
Mijnen noot / en u woort / my te bidden verweckt
Want heere ghy segt / bidt en ghy sult ontfaenGa naar margenoot+
Soeckt ghy sult vinden / dit woort my oock treckt
Al heb ick tegen uwen majesteyt ghedaen
En wilt my / nae mijn verdienste niet slaenGa naar margenoot+
Goedertieren vader / u kint wat mijdt
En laet my niet metten verdoemden gaen
Ter hellen / daermen u eeuwich vermaledijtGa naar margenoot+
Siele / lijf / en goet / en den schoonen tijdtGa naar margenoot+
Heb ick misbruyckt / wat batet missaeckt
Heere al come ick spade / u ghenade waeckt.
Ick kenne u goetheyt / heeft my bewaert
Voor veel perikulen / beyde dach en nacht
Ghy hebt my minlijck vermaent / en lange gespaert
Van Jare tot jare / beternisse verwacht
Maer ay lacen ick heb den wolven gheslacht
Hoe ouder / hoe arger / vol van fenijne
Op sterven / heb ick seer lutter ghedacht
En daer af te hooren / was my groote pijne
Gods eere niet ghesocht / maer altijt de mijne
Ick was so behangen / met swerelts terre
Diende ick somtijts God / twas met valschen schijne
Eerden hem de lippen / therte was hem verre
Des ick om gratie / niet bidden en derreGa naar margenoot+
Heere mijn boosheyt / en is niet verborgen
Ick come doch / hoe lange ick merreGa naar margenoot+
En roep u / vanden avont / totten morgen
U strange rechtveerdicheyt / doet my sorgenGa naar margenoot+
Maer door u bermherticheyt / u gramschap slaeckt
Heere al come ick spade / u genade waeckt.
| |
[pagina 163]
| |
Al heb ick dus lange / den vyant verknaept
En al staet de helle / voor my open
O heere u ghenade / nemmermeer / en slaept
Al sloecht ghy my doot / ick sal in u hopen
U bloet en is te vergeefs / niet gedropen
Maer om my te dwane / tis my wel kinlijck
De verloren sone / was verre gheloopen
En nochtans ontfinck hem de vader minlijck
Laet my u gratie / oock sijn ghewinlijck
Ick kenne ghy hebt my gheroepen so dicke
Ick en const niet ghemercken / ick was te sinlijck
Nu verlost mijn siele / van svyants stricke
Denckende op u oordeel / heere ick verschricke
Want ick moet voor u / ick en machs niet ontvlien
Reden gheven / van elcken ooghenblicke
Die ick misbruyckt hebbe / ghy weet waer en met wien
Door schijnende licht / die cont de herten doorsien
Ghy vint mijn siele / van duechden naeckt
Heere al come ick spade / u genade waeckt.
Voor mijn duerken hebt ghy so dickwils geclopt
Bermhertige heere / ick en sloechs geen gade
Ja heb al willens mijn ooren gestopt
Ick mensch ontfangen / van onreynen sade
Van mijns moeders lichame genegen tot quade
Met den schaker aent cruys neem / ick mijnen keer
Al quam hy late / hy en quam niet te spade
Want tis beter spade / dan nemmermeer
Och dat ick niet en ben ghecomen eer
Ick kenne mijn schult / en tis my oock leet
Aenhoort mijn suchten / o heere wanneer
Weygert my gheen gratie / die elcken is bereet
Al heb ick gheschoort mijn bruylofs cleet
Sout ghy my verstooten / dat waer seer deerlijck
Neene heere / ghy segt / ick houts my aen dat bescheet
De doot des sondaers / en ben ick niet begeerlijck
Laet my niet hooren / dat woort verveerlijck
Gaet vermaledijde int vier dat eeuwich blaeckt
Heere al come ic spade / u ghenade waeckt.
| |
[pagina 164]
| |
PRINCE.
Prince en versmaet niet u eyghen Beelde
Ick ben u hantwerck / ghy hebt my ghewrocht
Och ick ben verleyt / door eertsche weelde
Vleeschelijck onder de sonde vercocht
Den costelijcken tijt heb ick overbrocht
In ydelheden / en noch boven desen
U niet ghemint / maer my selven ghesocht
Weert zijnde / ten helschen viere ghewesen
Maer door u bermherticheyt noyt volpresen
Come ick tot u / met vaster confidentien
Want ghy sijt comen / so wy in Luca lesen
Om den sondaers te roepen / tot penitentien
Al heb ick ghesondicht in uwer presentien
Heere sult ghy my inder eeuwicheyt vergeten
Ghy zijt langhmoedich / en vol patiencien
Over de sondaers / laet schriftuere ons weten
Mijn boosheyt is groot / maer u goetheyt onghemeten
Die is veel meerder / dwelc mijn herte vermaeckt
Heere al come ick spade / u genade waeckt.
|
|