Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Refereyn. VRuchtbarige / Lia / juechdelijc / groeysele Warachtighe Moedere / alder puerste maecht Nazareths rancxken / duechdelijck // bloeysele Wiens ootmoedich herte / den Vader behaecht Morghensterre / die claer / door den nevel daecht Soethertige / Hester / Israels glorie Bequaemste Jael / die Sisaram plaecht Strijtbaer Judith / Jerusalems victorie Svaders dochter / sheylichs geests bruyt / soons cyborie Der rechtveerdiger eere / sondaers verblijdinge Lof seyt u herte / sin / verstant / memorie Bloemken vry / vander vrouwen vermaledijdinghe Ave / sonder wee / bracht Gabriel tijdinge Gratia plena / die gratie hebt vonden Dominus tecum / om smenschen bevrijdinge Benedicta tu / bedwingster der helscher honden In mulieribus / reyne van van erfsonden Hoe ick u ter eeren mijn stemme laet clincken Ghy sijt meer lofs weert dan ick can bedincken. De cracht des alderhoochsten u belommert // heeft Gods geest is u overcomen / inde dracht Van alder pijnen / ghy onbecommert // bleeft Doen ghy theylich der heyligen / ter werelt bracht Lof Dagheraet / middel tusschen dach en nacht Daer de sonne der rechtveerdicheyt / heet uutstraelde Soetmondige sucade / alderhoochst geacht Wiens hulpe diese begheerde / noyt en faelde Advocata nostra / die den vyant af taelde God versoent / den mensch verbidt / en plagen mineert Lof zeeschelpe / daer shemels dau in daelde Daer de puerste peerle / uut is gegenereert Lof vrouwe der werelt die in thoochste triumpheert Poorte des / hemels / ons hope ons leven U weerde / boven alle creatueren passeert In Hemel in eerde naest God verheven Daer denghelen voor knielen / duyvelen voor beven En alle Sancten / duysentich loven schincken Ghy zijt meer lofs weert / dan ick can bedincken [pagina 82] [p. 82] Lof in wiens dienst alle Enghelen wacker // zijn Lof Jacobs leeder die totten Hemel streckt Uwen rueck / is als eenen bloeyenden Acker // fijn Die Isaack heeft / tot benedictien verweckt Lof suyver lelie / noyt met sonden bevlect Denghel des vreets / vroech u mondeken custe Lof Salomons tempel / binnen met goude bedect Lof vruechdelijck Paradijs / vol van welluste Lof die dweenende kint / van Bethleem suste Der Propheten voorweten / der Vaders verlangen Lof gulden throon / daer Salomon in ruste Ghy spijsde daer wy al voetsel af ontfangen Lof soetste mondeken / lof blosende wanghen Lof Nardus bloemken / lof purpuren gardijne Die voor sancta sanctorum was ghehangen Lof Olijve / confortatijve medecijne Onrottelijcke Arcke / reyn Sethims schrijne Diemen buyten / en binnen / met goude sach blincken Ghy zijt meer lofs weert dan ick can bedincken. Lof schoon Abigail / die David spijse // brochte Waer door hy liet sincken sijnen toren Lof voorsienighe maecht die als de wijse // sochte Den thiende penninck / door tVrouken verloren Rijckelijcke schatcamer / der hemelscher tresooren Lof Davids slingere / lof Moyses roede Die Pharao deedt inde roy Zee versmooren Dwelck den Israeliten / verginck te goede Lof Joachims dochterken / edelst van bloede Sunamijts vrouken / Davids weertste care Lof blinckende wolcke / die behoede Voor den brant der sonnen / Disraelsche schare Lof middelersse / tusschen God en den sondare Die Gods wrake verbidt / die soude gheschien Lof schijnende licht / gestelt opten candelare Der heyliger kercken / daer wy al af sien Lof havene / daer die schipbrokige toe vlien Die inde Zee van mistroosten wanen verdrincken Ghy zijt meer troosts weert / dan ick can bedincken [pagina 83] [p. 83] PRINCERSSE. Al const ick met enghelschen tongen // spreken En al waer ick als Cicero eloquent Al mocht ic als Paulus / onbedwonghen // preken Ick en sou niet volprijsen / dit vrouken jent Wiens maechdelijc herte / vol duechden gheprent De gheest des Heeren / amoreuselijck raecte Lof die uuten Hemel troct / door u consent Den Schepper die hemel / en eerde / maecte Lof die boven Cherubin / in liefden blaecte Daer Gods cracht / haer wonderlic in heeft vertoont Lof Cedar / die tfenijn / dat Eva smaecte Hebt verjaecht / en der vrouwen scande verschoont Bethsabee / aen Salomons rechte hant ghetroont Lof verheven sanctinne / heerlijck ghecroont Met twaelf sterren / ghecleet metter Sonnen Lof die dengelen niet volloven en connen Dus seg ick broosch vat / wiens sonden stincken Ghy zijt meer lofs weert dan ick can bedincken. Vorige Volgende