Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Refereyn.HEt opperste goet / vol alder gerusticheyt
Daer elck mensch / natuerlijck toe heeft appetijt
Soect deene in hoocheyt / dander in wellusticheyt
De derde in rijckdom / en tijtlijck profijt
De vierde in genuechte / en eertsch jolijt
In dansen / in springhen / in drincken / in eten
In cierheyt des lichaems / in pompeus habijt
En dese dolen al / in haer vermeten
Vraecht Salomon / die wiste veel secreten
Oft hy versaedt was / in al zijn mogenthede
Neen hy / dit laet hy ons selve weten
Leest Ecclesiasten / tot meniger stede
Oock Julius Cesar / die wonder dede
Doen hy veel lantschappen hadde gewonnen
Hy en was niet gherust / oft Alexander mede
De machtichste doen levende / onder der Sonnen
Doch hijt al had doorloopen / en doorronnen
Een werelt ghewonnen / docht hem te cleeneGa naar margenoot+
Niet en mach ons versaden / dan God alleene.
Al waert dat eene al den wellust hantierdeGa naar margenoot+
Die oyt alle menschen hantierden op eerde
Al de weelde / die Sardanapolus versierde
Hoe hijse meer pleechde / hoe hem tderven meer deerde
De verloren sone / die tzijne verteerdeGa naar margenoot+
In welluste / het staet in Luca gheschreven
Hy begheerde met draf / doen hy broot ontbeerde
Te versaden / en ten wert hem niet gegeven
Die nae haer sinnelijcheyt / in welluste leven
En door vleeschelijcke liefde zijn verblint
Hoort hoe sy suchten / siet hoe si beven
Want therte / hier inne gheen ruste en vint
Tis al ydelheyt / so Ecclesiastes kintGa naar margenoot+
Onvrede des herten / groote quellagie
Mindtmen creatueren / oft ismen daer af gemint
Ontrouwe is / int ende de gagie
Dus Wat wy soecken / onder shemels stagie
Ick segghe / en wy proevent al ghemeene
Niet en mach ons versaden / dan God alleene.
| |
[pagina 58]
| |
Al hadde een mensche / alle Darius schat
Peerlen / ghesteenten / en gulden vaten
Met alle den rijckdom / die Salomon besat
Nochtans en soude hy niet aflaten
Meer te begheeren / want croonen / ducaten
Moghen wel vollen kisten / en schappraen
Sacken / en Borsen / potten en maten
Maer sy en connen therte niet versaeyen
Wy sient den sulcken in zijn seyl al waeyen
Waer hy de hant aensteeckt / tis al voorspoet
De kisten zijn vol / de schepen wel ghelaeyen
Seylen al voor wint / metter volder vloet
Nochtans is hy ongherust / in zijnen moet
Al heeft hy vele / hy en heeft niet genoech
Hy waecht ziele / en lijf / hy verteert vleesch / en bloet
Om meer te gecrijgen / spaede / en vroech
Dus slepen Adams kinderen den ploech
Sy soecken ruste / en zy en vinden gheene
Niet en mach ons versaden / dan god alleene.
Amoreuse gheesten / fray Goddinnekens
Volcxen die Venus legende studeren
Aen eertsche ghenuchte / legghen haer sinnekens
Dansen en springhen / en triumpheren
Haer lachen / haer singen / en haer boeleren
En blijft altijt in sijnen fleure
Tijtlijck jolijt / moet metter tijt passeren
Daer vruecht int huys is / staet druc voor de duere
Al hadden wy van genuchten / onsen cuere
Sy en can ons niet volcomelijck / vermaken
Als de vruecht cesseert / therte blijft in getruere
Diet proeft gheeft tvonnisse / ghy weet vander saken
Bancketeert / hoveert / vult wel u kaken
Schinckt / drinckt / den wijn / met potten / met cruycken
Sijt ghy heden versaet en verhuecht door tsmaken
Morghen haeckt ghy naer voetsel met ydel buycken
Wilden wy wel ons verstant gebruycken
Wy hielden ons van eertscher genuchten reene
Niet en mach ons versaden dan God alleene.
| |
[pagina 59]
| |
PRINCE.
Doorluchtich Prince / alder Princen heere
In u is dopperste / goet geleghenGa naar margenoot+
Eest dat wijt elders soecken / wy dolen seere
Rechte ruste / en wert hier niet vercreghen
Inde werelt sien wy meest dat god is teghen
Cranck is ons natuere / te eer bedrooghen
Kinderen van Adam / tot sonden gheneghen
Alleen begherende dat is voor ooghen
Door rijcdom / door eere / door wellust ghetoghen
Rusten wy op creatueren / broosscher dan riet
Jonste dragende / uut die ons niet helpen moghen
Al wat wy hier jagen / onsen vanck is niet
En den geest wert verleydt / door dat dooge siet
Nochtans trocken wy dit wel te leene
Soe en mach ons niet versaden dan God alleene.
|
|