Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
[Refereyn.]Wie en sou niet suchten / die de allende // siet
Daer de werelt af crielt / opten dach van heden
Tgeluck van ons als donbekende // vliet
Sulck seyt tsal beteren / maer men heeft noch dende //niet
Dat comt by dien / want God is tonvreden
Om dat wy zijn geboden overtreden
En ons oude sonden met nieuwe vermeeren
Wy graven nieu vesten / en stercken ons steden
En wanen door ons cracht / de vyanden te keeren
Versoenden wy niet / den Heere der Heeren
Te vergeefs doen wy huysen en boomen slechten
Niet door stercheyt der stat / so schriftueren leerenGa naar voetnoot24
Door veelheyt der peerden / oft vroomheyt der knechten
En sullen wy verwinnen oft tsegen vechtenGa naar margenoot+
De victorie moet comen / Machabeus spraect
Alleene van God hoort / Davids berechtenGa naar margenoot+
Om niet waectmen de stadt / als Gos niet en waect
Aenmerckt Hierusalem / dat uutvercoren // vat
Boven alle steden / der werelt verheven
Poorten en mueren werden door Godt toren // platGa naar margenoot+
Ter eerden gheslecht / Christus sprac te voren // datGa naar margenoot+
Den eenen steen is niet / opten anderen bleven
Als Israel sondichde / tis claer beschrevenGa naar margenoot+
Werden haer steden vernielt / van haren vyanden
Tvolck den heydenen / teenen roove gegeven
Gevangen gevoert / in vreemden landen
Al wast datse haer steden / en sloten manden
Blochuysen maeckten / haer mueren versagen
Wanneer de heere aftreckt zijn handen
Wie machse beschermen / die god wil plagen
Al vliende sullen u de vyanden jagenGa naar margenoot+
Seyt de heere / ist dat ghy mijn wet versaect
Al steltmen veel wachters by nachte by dagen
Om niet waectmen de stadt / als God niet en waect
| |
[pagina 52]
| |
Leest doude Cronijcken / legt aen schriftueren // merc
Babilonien was groot / en breet van wallen
Tweehondert cubitus hooch / de mueren // sterck
Met metalen poorten / tscheen eeuwich om dueren // dwerc
Nochtans isse voor die van Persen gevallenGa naar margenoot+
Een Wildernisse geworden / door beesten in stallen
Haer vesten daerse op betrouwende waren
Haer poorten / haer toornen / ten halp geen van allen
Doen God zijn gramschap / over hen wou baren
Meer machtige steden / zijn sgelijcx ghevaren
Daer niet af en blijct dan eenen hoop steenen
Maer willen wy verwinnen / met cleynder scharen
Laet ons met David / ons misdaet beweenenGa naar margenoot+
Met suchtender herten / ons voor Godt vercleenen
Want datmen veel bolwercken en blochuysen maect
En dat wy ons daer me beschermen meenen
Om niet waectmen de stadt / als god niet en waect.
Waer is groot Troyen / dat heerlijc gescepen// was
Van poorten / en mueren / seer vast ghefundeert
Vol schoonder gestichten / dwerc onvernepen // was
Daer ontallijcken rijckdom / in begrepen was
Dinwoonders in weelden / hebben getriumpheert
Maer haer groote hooveerdie / heeft god verneert
Vanden Griecken zijnde thien jaer beleghen
Ten eynde gewonnen / en ghespolieert
De stadt verbrant / en tvolck versleghen
Ten helpt geen stercte / die God heeft teghen
Constantinopolen groot sterck uutermaten
Theel lant van beloeften / heeft den Torc vercregen
Om dat de Christenen onchristelijck besaten
Wantse God verlieten heeftse God verlaten
Dus lesschen wi Gods toren niet die vierich blaect
Al hadden wy Alexanders macht te baten
Om niet waectmen de stadt / als god niet en waect.
| |
[pagina 53]
| |
Ezechias die God met grooter vlijt / sochteGa naar margenoot+
Versach de mueren / en groef nieu vesten
En dede toornen maken / daert hem profijt dochte
Veel wapenen tsamen / hy seer subijt // brochte
Maer betrouwende / den heere / verwan hy ten lesten
Niet door zijn gheweer / maer ten alderbesten
Door zijn ghebedt / versloech dengel in eender nachtGa naar margenoot+
Hondert vijfentachtentichduyst mans metter resten
Vloot Sennacherib / ontsiende / de godlijcke crachtGa naar margenoot+
Josaphat creech Gods hulpe / die hy had verwachtGa naar margenoot+
Self biddende / dede hy tvolck oock bidden en vasten
Seggende heere / ten is niet in onser macht
Tvolck te weerstane / dat ons wilt overlasten
Willen wy dan oft wy op God niet en pasten
Ons op vesten verlaten / wy zijn misraect
Dat wijer veel steen / totter wolcken toe op tasten
Om niet waectmen de stat als God niet en waect.
PRINCE.Ga naar voetnoot27
Princelijck Prince / ons suchten ons kermen /stilt
Ons snootheyt kennende / met den publicaen
Bidden wy dat ghy onser ontfermen // wiltGa naar margenoot+
Ghy zijt ons toevlucht der allendiger ermen // schilt
Al hebben wy grootelijck / tegen u misdaen
Wilt ons bermhertelijck in gratien ontfaen
Ons vyanden zijn vele soomen siet blijcken
Sonder u en moghen wy die niet wederstaen
Dus laet u hulpe ter noot ons niet beswijcken
Tegen u en helpt raet / const / cracht oft practijcken
Al maken wy ons steden / seer sterck wat eest
Gheen steden soo machtich ja gheen coninckrijcken
Soo groot / ghy hebtse in u handt soo men leest
Ghy doot en maect levende / ghy wont en gheneestGa naar margenoot+
Wy waren al verloren wy kennent naect
Heere hadt ghy ons hulper niet geweest
Om niet waectmen de stadt / als Godt niet en waect
|
|