Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
[Refereyn.]O Ontsinnige mensche die soo versnot / zijt
Op de bedriechlike werelt / wat moecht ghi peysen
Soect ghy hier ruste ghy toont / dat ghy sot / zijt
Want ghy moeter eens uute / ten baet gheen deysen
Ghelijc als pelgrims / die altijt reysenGa naar margenoot+
Soe en hebben wy hier gheen blijvende stedeGa naar margenoot+
In meest voorspoets / mach elc wel meest vereysen
Want de werelt bedriecht / al mach zy haer veysen
Wy en vinden in haer / gheenen rechten vrede
Maer grooten arbeyt / sorgen / en onlede
Die de weerelt dient / crijcht sulcken gagie
Zy stoot haer dienaers uute wat geeft zy hen mede?
Een houten wambeys / dit is haer sede
Sy loont den jonckere ghelijc den pagie
Men vant noyt so grooten personagie
Hy en moest naect / en bloot vander werelt scheenGa naar margenoot+
Sy betaelt met niet / al geloeft zy ragieGa naar margenoot+
Dit soude ons met recht / de werelt doen verleen.Ga naar margenoot+
De weerelt gaet voorby / haer behagen vergaet / netGa naar margenoot+
Het is al ydelheyt / haer aencleven.Ga naar margenoot+
Want die zy heden opten hoochsten graet / set
Stootse morghen af tis dicwils beseven
Sy geloeft den sulcken / een lange leven
Die nochtans de doot onversien compt halen.
Men siet haer den sotten prelatueren geven
En de wijse werden daer uut verdreven
Deerweerdighe doet zy van eeren falen
Sy laet de boose drincken uut silveren schalen
En de goede en hebben naw eerden scherven
Sy doet knechten climmen / en Princen dalen
Deene heeft in haer / groote borgen / en salen
En dandere en heeft niet eenen voet erven
Sy geeft sulcken weelde / die na int gasthuys stervenGa naar margenoot+
Naer al haer lachen / volcht meest geween
De grootste boeven / in haer meest gelucx verwerven
Dit soude ons met recht de werelt doen verleen.
| |
[pagina 49]
| |
Sint Jan seyt / soe zijn schriften betoogen // waer
Al tghene datmen inde werelt sietGa naar margenoot+
Is wellust des vleesch / begheerte der oogen // claer
En hooveerdije des levens / an anders niet
De werelt is een zee / die altijt vliet
Onghestadich / periculoos / om versincken
In alle haer genuechte / is gemengt verdrietGa naar margenoot+
Die hem ghisteren seere op die werelt verliet
Sterf hy heden / morgen sal hy voor haer stincken
Wanneer die clocken / niet meer en clincken
Wert zijn memorie metter tijt vergheten
Meer suers / dan soets / can de werelt schencken
Meer Azijns / dan Wijns / gheeft si om drincken
Meer gallen / dan Honichs / gheeft si om eten
De werelt is een vanden valschen Propheten
Sy gheloeft ons vele / en si en houdes niet een
Haer samblant is geveynst / haer bedroch ongemeten
Die soude ons met recht / de werelt doen verleen.
De genuechte der werelt men ongeduerich //schrijft
En al mocht si dueren / si en mach niet versaden
Wanneer si faelgeert / therte truerich // blijft
En hoe langer gepleecht / hoe meerder verladen
Als de werelt lacht / salse eerst verraden
Sy geeft den onrechtveerdigen groot goet en gelt
De rechtveerdige brengt si in schanden en schaden
Die de werelt dient / moet God versmadenGa naar margenoot+
Hy en wert onder Christus knechten niet ghetelt
En mint de werelt niet / merct wat Johannes spelt
Die de werelt mint / en mach Godt niet behaghenGa naar margenoot+
Al de heel werelt / is int quade ghesteltGa naar margenoot+
De goede werden verdruct / door foortse en ghewelt
En de boose leyden / in weelden / haer daghenGa naar margenoot+
De werelt is vol stricken / en dootlijcker laghen
Haer beloefte is bedroch / haren ja / is neen
Vander quader werelt / men alomme hoort clagen
Dit soude ons met recht / de werelt doen verleen.
| |
[pagina 50]
| |
PRINCE.
Prince / wat is der werelt glorie
Een bloeme des gras / die geringe verdwijntGa naar margenoot+
Al bloeyt si lustich / waer blijft haer memorie
Wanneer de Sonne / daer eens heet op schijnt
Al geeft de werelt eere / den steert is ghefenijnt
Waer zijn haer Princen / die voortijts waren?Ga naar margenoot+
Al doot / hier vergheten / licht elders ghepijnt
En andere hebben / haer plaetse ghemijnt
Die haer plaetse besitten / sullen oock soo varen
Waer zijnse nu / die over hondert jaren
Vrou Venus dienden / en de werelt minden
Al wech / de doot en sal ons oock niet sparen
Hoe edel / hoe rijcke / tmoet al verharen
Waer zijn de schoon aensichten / die wy som wel kinden
Besiet haer graf / stanck sult ghy daer vinden
De wormen hebbense gheten / daer en blijft maer dbeen
Waert dat wy de cortheyt des tijts wel versinden
Die soude ons met recht / de werelt doen verleen.
|
|