Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen
(2007)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Ghedenckt u uuterste soo de wijse man seyt /Ga naar margenoot+
Ghy en sult niet sondighen inder eewicheyt.
| |
Refereyn.Waer ick my wende oft waer ick my keere
Slapende / wakende / etende / drinckendeGa naar margenoot+
Altijt dunct my dat ic hoore even seere
Gods trompetten in mijn ooren clinckende
Staet op ghy dooden die int graf zijt stinckende
En coempt ten oordeele / metGa naar voetnoot22 haesten fel
Och als ick op desen dach ben dinckende
Daderen crimpen / therte / es my ontsinckende
Noyt dach soe vreesselijck oft ure soo snelGa naar margenoot+
Daer sal ondersocht worden / ons heymelijck spel
Men sal daer redenen moeten gevenGa naar margenoot+
Elck voor hem selven / en hoort sonder rebelGa naar margenoot+
Hoe wy gheleeft hebben / tsy qualijck oft wel
Dalder stercste / sullen dan van vreesen bevenGa naar margenoot+
De boecken sullen opgaen / als staet ghescrevenGa naar margenoot+
Daer uut sal blycken waer oft met wien
Wy teghen gods wet oyt yet bedreven
Dus mach elck gods oordeel / dan wel ontsien.
Doordeel es oock seer vreesselijck / en wonderlijck
Om te teeckenen / die daer voor staen te gane
Anthecrists persecutie / eerst bysonderlijckGa naar margenoot+
Die sorchlijc sal zijn quaed te wederstane
Men sal teeckenen sien / in sonne in maneGa naar margenoot+
Oorloghe dier tijt / vreesschelijcke cometen
Deerde sal beven / pijnt dit gade te slane
Den hemel sal beruert werden oock voortane
Vier / water / locht / sterren en planeten
Daer sullen opstaen veel valsche ProphetenGa naar margenoot+
Om te verleyden waert mogelijck / duutvercoorne
Noyt meerder tribulatie laet Christus weten
Dan sullen de menschen met drucke beseten
Van grooter vreesen bestaen te verdoorne
Oock sullen de sondaers uut ancxst van gods toorne
De doot begeeren / en de doot / sal van hen vlienGa naar margenoot+
Wee den bevruchten / jae en dongeboorneGa naar margenoot+
Dus mach elck gods oordeel / dan wel ontsien.
| |
[pagina 37]
| |
Het Oordeel Gods / elck oock wel vreesen mach
Want universael zijn sal en ghemeyn
Daer moeten versamen / op eenen dach
Alle menschen by een / in Josaphats pleynGa naar margenoot+
Elck sal daer comen / onder sinen Capiteyn
En haer wercken sullen hen volghen naerGa naar margenoot+
Beyde goet ende quaet / groot ende cleyn
De heymelijcke sonden / hoe leelijck / hoe onreyn
Sullen alle menschen zijn openbaer
Dat int doncker gheschiet is / sal comen int claerGa naar margenoot+
Men salder doen scherpe examinatieGa naar margenoot+
Daer sal ghetelt werden ure dach en jaer
Van een ydel woort / och is dit niet swaerGa naar margenoot+
Salmen reden gheven / sonder excusatie
Een ooghenblick tijts / is een corte spatie
Nochtans salder rekeninghe af gheschien
Een rechtveerdich vonnisse sonder gratie
Dies mach elck Gods oordeel / dan wel ontsien.
Doordeel soo schriftuere is betuyghelijckGa naar margenoot+
Sal gheschien / in alder sancten presentie
De rechter is rechtveerdich / en onbuyghelijckGa naar margenoot+
En onweerroepelijck is zijn sententieGa naar margenoot+
Daer en sal helpen / geen schoon eloquentie
Ghiften oft gaven / en moghen dan niet baten
Wijsheyt / edelheyt / oft excellentieGa naar margenoot+
Daer sal meer geacht werden een suyver conscientie
Dan aessacken gheladen / vol gouden Ducaten
Pausen / Cardinalen / Bisschoppen / Prelaten
Keysers Coninghen al die hebben ghedomineert
Moeten daer comen / tsi van wat statenGa naar margenoot+
Reden geven / hoese haer ondersaten
Totten alderminsten / toe hebben gheregeert
Gheeft reden van u Meyerschap / dit woort noteertGa naar margenoot+
Ghy die over ander menschen / hebt ghebien
Wee hem wiens rekeninghe dan niet en passeert
Dus mach elck Gods oordeel / dan wel ontsien.
| |
[pagina 38]
| |
Wanneer si sien comen den sone des menschenGa naar margenoot+
In zijnder glorien met grooter cracht
Dan sullen de boose sondaers wenschenGa naar margenoot+
Dat si in haers moeders buyck waren versmacht
Denghel diese door Gods bevel / heeft ghewacht
Salse wroeghen en oock de helsche honden
Ja sonne / ende mane / dach ende nacht
Haer wercken sullen spreken / ghy hebt ons gewracht
Haer eyghen boosheyt en stinckende sonden
Sullen wesen aen haren hals/ ghebonden
Hoe sullen donsalighe connen gheduerenGa naar margenoot+
Die als bocken werden / ter slincker hant vondenGa naar margenoot+
Als Christus sal thoonen / zijn open vijf wonden
Die hy uut minnen / voor ons wilde besuerenGa naar margenoot+
Dan sullen hen wapenen / alle creatueren
Teghen den onsaligen sondaer / en noch bovendien
Hemel ende eerde sal hem berueren
Dus mach elck / Gods Oordeel dan wel ontsien.
Dan sal de Coninck / spreken verwijtelijck
Totten sondaers / die voor hem staen / verwect
Om u salicheyt / heb ick gearbeyt vlytelijck
Voor u was ick naect / aen tcruyce ghereckt
Ghy hebt my veracht / mijn boden / begeckt
Dan sullen de verdoemde / menschen / spreken
O Berghen valt op ons ende ons bedectGa naar margenoot+
En Christus sal seggen / gheringe vertrect
Uut der hemelscher vruecht / eeuwelijck versteken
Gaet van my de sententie / is ghestrekenGa naar margenoot+
Ghy vermaledijde / int eewige vier
Daer nemmermeer droefheyt / en sal gebreken
Dan sal God weduwen / ende weesen / wrekenGa naar margenoot+
Over die ghene diese nu / verdrucken hier
Men salder hooren een jammerlijck ghetier
Vanden boosen / onsalighen / verdoemden lien
Want wy al beslommert vinden ons pampier
Dus mach elck Gods oordeel dan wel ontsien.
| |
[pagina 39]
| |
Peynst hoe anxtelijck salt daer gaen te wercke
Als dEnghel de laetste Basuyne blaest
Dan sullen de machtighe / moghende / stercke
Spreken / zijnde uut grooter vreesen verbaest
Wee ons onsinnighe / hoe hebben wy gheraestGa naar margenoot+
Wat helpt ons nu ons eere / ons goet ons gelt
De ghene die wy achten / als menschen verdwaelt
Siet die staen nu den Rechter aldernaest
En zijn onder de kinderen Gods ghetelt
Dan werden de Bocken ter slincker hant ghesteltGa naar margenoot+
En men sal de schapen vanden Bocken scheyen
Ter slinckerhant staende / metten Duyvels verselt
Och hoe sullen de Bocken / werden ghequelt
Als si de salighe schaepkens sien leyen
Ter eewiger vruecht / en si gaen in deeuwich screyen
Metten Duyvelen die hen eeuwich torment bespien
Want alle menschen haer Vonnis verbeyen
Dus mach elck Gods Oordeel / dan wel ontsien.
PRINCE.
Prince op eerde / en leeft / geen mensch soo heylich
Hy mach wel weesen / al dede hy zijn beste
Want niemant en weet / oft zijn scheepken veylich
Ter havenen sal comen / oft hy in dleste
Als hem de doot / compt rooven uuten neste
Gods liefde oft sinen haet / sal weerdich // zijnGa naar margenoot+
Ghelijck eenen Blixem slaet / van dOoste in dWeste
Sal Christus onversien comen manen zijn reste
Van ons zondige menscen / die broosch / en eerdich // zijnGa naar margenoot+
Wel hem die hy vint in duechden volheerdich // zijn
Salich is die knecht / die als die heer coemt waectGa naar margenoot+
Want zijn sententie sal scherp en sweerdich // zijnGa naar margenoot+
Tsaechtmoedich lammeken / sal dan rechtveerdich // zijnGa naar margenoot+
Als een brieschende Leeu / die van toorne blaect
Wiens lampken / niet en brant / wat dan ghelaectGa naar margenoot+
Metten dwasen maechden / elc redelijck engien
Weest seker / dat sBruydegoms compste naect
Dus mach elck Gods Oordeel dan wel ontsien.
|
|