't Is al vrouwenwerk. Refreinen(1994)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Veel lijdens gebeurt mij alle den dag Wat es d'leven der mensen in 't eerdse dal Dan arbeid, zorge en ongeval? Dit is d'leven, als ik vind openbaar, Experientie toogt ons dit groot en smal; Niemand anders ik hierna vragen en zal, Want ik ben in 't getal van die lijden voorwaar. Ben ik enen dag licht, twee dagen ben ik zwaar; d'Lijden loopt mij naar, ik moet altijd strijen. Meer zuurs dan zoets moet ik smaken, 't is klaar. Altijd is er een maar, ik en kan niet verblijen. Ik moet werken en zorgen, zal ik bedijen, Tot allen tijen; 't is een hard gelag. Hierom ben ik dagelijks vol fatasijen. Dus zonder vermijen ik wel zeggen mag: Veel lijdens gebeurt mij alle den dag. Hier voortijds eer ik een wijf opspuurde, God weet wat lijden ik er om bezuurde, Hoe dat ik truurde, als ik troost moest derven. Mij docht somtijds, dat 't harte van drukke schuurde: Daarom ik te huwene avontuurde. Doen zij mij gebuurde, 't scheen zoet als conserven, Maar 't heeft mij sint berouwd wel duizendwerven, Want lijden in erven heb ik nu verpacht. [pagina 90] [p. 90] Al den dag moet ik lijden op lijden kerven: Sterven zonder sterven heeft mij 't huwlijk bracht. Had ik de vruchten des huwelijks wel bedacht, Ik had 's mij gewacht; 't en baat nu geen beklag. Hierom moet ik treuren dag en nacht. Wie dat speelt of lacht, ik roepe: o wach! Veel lijdens gebeurt mij alle den dag. Doen ik om te huwene liep en ran, Ik peinsde zeer luttel wat ik began. Nu weet ik er eerst van, als ik ben in 't net, Daar ik niet uite gespringen en kan. Dus rade ik eiken, weer wijf of man, Eer gij 't huwen gaat aan, ziet waar 't mij let. Peinst in wat zorgen gij uzelven zet. Wacht u voor 't parket, gij jongers groene; Ik en ben der voorwaar niet zeer mee gevet. Die gehuwde wet maakt mij zoveel te doene: 't Es altijd ‘geef geld!’, avond en noene, Pijnt u te spoene, zonder enig verdrag. Ik hoor wel preken, al ga ik niet t'sermoene. Elk pijnt te bevroene, ik zegge, zo ik plach: Veel lijdens gebeurt mij alle den dag. Het huwelijk doet mijn kaken dinnen. Den kost is nu zeer pijnlijk om winnen, Elk mag 't bekinnen: de neringe is dood. Komen der dan kinder, helpt santen en santinnen, d'Een krijt van buiten, d'ander van binnen; Een man waant ontzinnen, het breekt mij 't hood. 's Nachts en laten zij mij niet slapen, dat es den nood; Des daags moet ik 't brood winnen met pijnen. Al had ik veel penningen van goude rood, Het en werde nauw lood; 't es: koop wollen en lijnen, [pagina 91] [p. 91] Om kleren, hemden, doeken of begijnen, Schoenen en plattijnen; dit 's al haar bejag. Die grote zorge doet mij plats verdwijnen. Het mag mij wel schijnen, wie mij ooit zag: Veel lijdens gebeurt mij alle den dag. Prinse, tot lijdene zijn wij al geboren. Al hebdij lijden en wilt u niet storen; Die God heeft verkoren, zendt Hij temptatie. Na lijden komt verblijden, God heeft 't gezworen. Dus en geeft 't spel niet al verloren, Gij krijgt er voren die hoogste jubilatie. Verduldig lijden is een grote gratie, die God t'elker spatie zijnen vrienden geeft. En maakt tegen God geen murmuratie, Zo krijgdij statie, daar men eeuwelijk leeft. Luttel iemand hier al zijn willeken heeft; Dus niet en sneeft, maar wilt verduldig zijn, Betrouwt in den Here, als u lijden aankleeft. Den loon ons lijdens zal menigvuldig zijn. Vorige Volgende