| |
Dat dure gekocht es, werdt node verloren
Mijn zoete liefken, mijn solaas, mijn weelde,
Mijnder zinnen diefken, van minnen ik kweelde,
Waar 't dat ik 't heelde.
Dus wil ik u mijn secreet al heel verhalen,
Gij staat in mijn briefken, mijn weerdste beelde.
't Waar mijn geriefken, dat ik met u speelde,
d'Welk nooit en verveelde.
Maar ailacen! dat zal mij nu moeten falen,
Uw scheiden, lief, zal ik met der dood betalen,
Want der minnen stralen hebben mij doorschoten.
Troosteloos moet ik achter straten gaan dwalen,
Dies mijn ogen dalen water gelijk goten.
Nooit ding en heeft mij zozeer verdroten.
Men telt al mijn koten: wat doe ik geboren?
Door uw scheiden kraak ik de bitterste noten.
't Herte es besloten, ik wane versmoren.
Dat dure gekocht es, werdt node verloren.
| |
| |
Dure heb ik u gekocht, naarstelijk bewaard,
Zeer lange gezocht, mijzelven niet gespaard.
Trouwe heeft haar gebaard.
En altijd vreesde ik, of enige lieden
Liefde heeft gebrocht ons te zamen gepaard.
Mijn hartken verlocht, wanneer gij wel vaart,
Waarom wildij mij dan uut uw harte wieden
Bericht mij, liefken, wat mag dit bedieden?
Wie zijn ze die 't rieden? Is 't door iemands kallen?
Of heb ik iet misdaan, wil mij dat ontbieden:
't En zal niet meer geschieden, is 't mij misvallen.
Of is voorleden zoetheid verkeerd in gallen?
Mijn bloed dunkt mij wallen door den groten toorn.
Gij worpt op mij veel schimpige ballen.
Maar lief, zelk mallen es mij leed om horen.
Dat dure gekocht es, werdt node verloren.
Ik heb om u geweend menigen heten traan,
Lief, meer dan gij meent heb ik door u gedaan;
Gij acht 't als een spaan.
Veel nachten ook ontslapende gelegen:
Maar uw liefde verkleint, 't is goed om verstaan.
Is uw herte versteend? Wil mijn zuchten ontvaan,
Met groter pijnen heb ik u verkregen,
Ik en ontzag noch storm, hagel of regen.
Hoe 't mij ging tegen, 't en mocht mij niet ontdieren,
Zo was mijn hartken t'uwer liefden genegen.
Als rein minnaars plegen, was ik goedertieren.
| |
| |
Had ik gehad al de paarlen en saffieren,
Die ooit in rivieren waren na of voren,
Ik had al gegeven, wat ik kan versieren:
Uw rein manieren mij daartoe poren.
Dat dure gekocht es, werdt node verloren.
Der minnen vruchten ik u mildelijk gaf,
Maar een eeuwig zuchten houde ik daaraf:
Ik zal 't dragen in 't graf.
Van droefheden ik heel overvloede,
Acht 's voor geen kluchten, uw scheiden maakt mij laf.
Ik mag wel duchten. Gij waart eens mijnen staf,
Ik en heb u niet gekocht met gelde of goede, Maar met mijnen bloede.
Vergeet geen trouwe, lief, doet als de vroede,
Of ik verwoede, d'welk ik wel klagen mag;
Ik stelle mij geheelijk onder uw roede.
Door troost ik voede, waarin mijn behagen lag;
Ik verblijde, als ik u alle dagen zag.
Die druk te verjagen placht, doet mij verdoren.
Uw scheiden, lief, slaat mij met der plagen slag.
Ik roepe met vlagen, ach! 't harte zal mij schoren:
Dat dure gekocht es, werdt node verloren.
Prinselijk greinken, mijn hartken verfraait gij;
Mijn zoete fonteinken, troost uut u spraait vrij
Laat ons t'zamen leven minlijk en trouwelijk
Geneest mijn bleinken, ik ben er gepaaid bij.
Hoe in 't refereinken mijn konste ontwaaid zij,
| |
| |
Hoe gelaat gij u tegen mij dus schouwelijk?
Of is 't omdat gij mij mint zeer kouwelijk?
Zijdij mijns verspouwelijk om een ander dreelken?
Ik en weet wat prijzen, gij hanteert mij rouwelijk;
't Is onberouwelijk, een bitter morseelken.
Maar al wilt gij ontknopen der trouwen zeelken,
Gij blijft mijn dreelken, zo ik hebbe gezworen.
Hoe dierder gekocht, hoe liever juweelken.
Uut 's werelds prieelken heb ik u verkoren.
Dat dure gekocht es, werdt node verloren.
|
|