't Is al vrouwenwerk. Refreinen
(1994)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Tfij serpenten gespuis, vipers gebroedsel kwaad,
Die uw moeder, de heilige kerke, doorknaagt,
Slangenvenijn, dat is uw voedsele (ja 't),
Want geestelijk en weerlijk gij belaagt,
Dat uw ketterije geen jonste en draagt.
Vleeseters, bloedzuipers van monken en papen,
Want u haarliên leven niet en behaagt,
Omdat gij zijt van den schurften schapen.
Liefhebbers uwszelfs, die uut zijt om rapen,
Die van den geest klapt en zijt er heel zondere,
Malchus' geslachte, die Jezabel verknapen
Om Gods profeten te brengen t'ondere,
Gij noemt u Christenbroers en bedrijft wondere
Tegen Christus als boden van Antichriste,
En onder 't schijn van deugden zoekt gij der liên kiste.
Tfij roemers, die op Christus' verdiensten moet dragen
En in zonden naar uw wellustigheid wilt leven,
Zielvermoorders, die naar monkenbloed jagen,
Verjonnende hen 't goed dat hen andere geven,
Dolende sterren, van den vijand gedreven,
Navolgers van Korach, zaan te muiten bedacht,
Leugenachtige meesters, van Petro voorschreven,
Van wien schadelijke sekten worden ingebracht,
Vervalsers van Gods woord, die wel der spinnen slacht,
Die uit zoeten bloemkens zuigt venijn infect,
Die d'wezen der deugd hebt, maar verzaakt de kracht,
En die de Christenvrijheid tot zonden trekt,
Spotters, die met al die weldoen gekt,
Klapheiligen, 't waar nood dat men u verniste;
En onder 't schijn van deugden zoekt gij der liên kiste.
Wee u tirannen, die zonder ontfermen worgt
Uw aarm schuldenaars en grijpt ze met der kelen.
| |
[pagina 54]
| |
Judas' discipelen, 't schijnt dat gij voor d'armen zorgt,
En men ziet u den armen 't hare ontstelen
Met lortsen en borgen, bankeroete spelen.
Ziet gij kloosters iet geven, kerken versieren,
Al en kost 't u niet, 't harte moet bekwelen:
Om dat te beletten zoekt gij duizend manieren.
Men zou 't den armen geven, dit 's uw krajieren,
Maar 't goed, dat gij aan 't gat hangt van uwen mossen,
Verdrinkt, verspeelt gij, onkuise putieren,
Daar zoudt gij de armen mee spijzen en dossen.
Ay valse Christianen, gij zijt van den vossen,
Die Gods wijngaard bederven, stinkende als miste,
En onder 't schijn van deugden zoekt gij der liên kiste.
Tfij Antiochus' dienaars, rovers, kerkdieven,
Beeldebrekers, sacramenten-versmaders,
Vernielders van godsdienst, die leek en klerk brieven,
Niet eren de vrienden ons hemelsen vaders,
Nicanors voorvechters, boze overdaders,
Die elken straft, geen straffinge en moogt horen,
Trouweloze, meinedige stedenverraders,
Die gaarne de hand had in de grote kantoren,
Twistmakers, die alle de wereld verstoren,
Heliodorus sergeanten, die gaarne zoudt tasten
In den blok des tempels, hierna hangen u d'oren,
En ontzaagt gij geen raders, galgen of basten,
Al die meer hadden dan gij zoudt gij overlasten:
Kerken, kluizen, kloosters bracht gij te kwiste.
En onder 't schijn van deugden zoekt gij der liên kiste.
Prinsen, dien van allen deugden de walge steekt,
Die zonder zorge wilt wel drinken en eten,
U zuipende zo vol, dat uut uwen balge leekt,
Asmodeus' kinderen, van Mammon bezeten,
| |
[pagina 55]
| |
Pluimstrijkers, die alle mensen laat weten,
Dat men ten hemel komt door een zuchten binnen,
Achabs leugenachtige Baals profeten,
Dorre bomen, men mag u aan uw vruchten kinnen,
Die niet God maar wellust zonder duchten minnen,
Voor gemeen oorboor zoekt singulaar profijten,
Bedriegers, die 't goed met valsen kluchten winnen,
En papen en monken haar gierigheid verwijten,
Bescheten koeien, die 't al wilt beschijten;
En elk van u wilt zijn een evangeliste,
En onder 't schijn van deugden zoekt gij der liên kiste.
|
|