't Is al vrouwenwerk. Refreinen
(1994)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Beklappen, beliegen, dragen achter straten,
Die zelven tot den oren in zonden steken?
Dat volk nu denkt, derft wel stoutelijk spreken,
En principalijk van monken en papen,
En hoe zij de waarheid bet zeggen of preken,
Hoe venijnige slangen daar meer op gapen.
En of de priesters som uit waren om rapen,
't En zijn geen engelen, maar mensen krank.
Beziet uwzelven, arm schurfte schapen,
Peinst, gaan zij kreupele, gij gaat wel mank.
Gij hoort ook gaarne in den buidel geklank:
Ees 't wonder, of priesters geerne penningen zien?
Ik zegge, ik en diene om geenen dank,
Priesters zijn ook mensen als ander liên.
Schaamt u klappaards, vol valser suspitiën,
Gij moogt wel vrezen Gods strenge punitiën,
Als Hij ten oordele zal zijn gezeten.
Zij zeggen, dat de papen beneficiën
Kopen en verkopen. Dees kwade conditiën
Merken zij wel, maar zij hebben vergeten,
Hoe zij zelve 't zweet van den armen eten.
God weet, hoe ze soms krijgen haar substantie
Door liegen, bedriegen, ontschrijven, ontmeten,
Of anders door woekere of financie.
Bankeroete, dat 's een gemeen usantie,
Zowel onder de Duitsen als onder de Walen;
Een kwinkernel, dat 's de kwitantie,
Zij en willen van tweeën niet ene betalen.
Dit volk zeit, dat papen en monken dwalen
En haarzelfs hofken en willen zij niet wieën.
Merkt uwzelfs krankheid en zegt zonder dralen:
Priesters zijn ook mensen als ander liên.
| |
[pagina 40]
| |
Of priesters ook som met vrouwen omgaan,
Ik en zegge niet, 't en is kwalijk gedaan;
Maar zal men haar krankheid daaromme verbreiden?
Gij gehuwde mans, wilt mij wel verstaan,
Gij hebt voor de kerke een huisvrouwe ontvaan
En hebt God gezworen onder u beiden,
Dat gij van malkanderen niet en zult scheiden.
Zijdij altijd getrouwe uwen pare?
Gij gaat u ook somtijds bij andere vermeiden
En laat uw wijf en verkwistet hare.
Of de priesters ook somtijds hadden een care,
De duivel, die u kwelt, hen ook tempteert,
Haar lichaam als d'uwe, gezeit in 't klare,
Is tot aller krankheid geïnclineerd.
Dit gevoeldij in uwzelven, als gij wel jugeert,
Hier zoudij om denken, als gij iet zaagt geschiên,
En zeggen, als iemand de priesters accuseert:
Priesters zijn ook mensen als ander liên.
Of priesters ook somtijds lachen en zingen,
Bij goed gezelschap dansen en springen,
En of zij in vreugden waren de meeste,
Zal men ze begrijpen met zulken dingen,
Al ziet men hen ook een baksken uitbringen,
's Gelijks ook wachten met blijden geeste?
Die nemmermeer en verheugt, is wel een beeste;
Zij moeten ook somtijds haar hartken verlichten.
Peinst hoe geerne gij zijt in de feeste,
Daar vreugd hanteren vrouw Venus' nichten.
Of priesters ook zagen op schone aanzichten,
Zal men ze voor boeven achten terstond?
En of ze ook prijzen de beste gerichten,
Peinst, wat goeds smaakt ook wel in uwen mond.
Eer gij priesters begrijpt, gaat in uwzelfs grond,
| |
[pagina 41]
| |
En is 't dat gij daar vindt 's gelijks vandien,
Laat ze onbegrepen en zegt goed rond:
Priesters zijn ook mensen als ander liên.
Prinse, achterklappers en leugen-vinderen
Zullen zelden eens anders gebrek verminderen,
Maar liever vermeerderen: elk zij op zijn hoede.
Of priesters misdoen, wat mag 't ons hinderen?
Wij zijn al t'zamen Adams kinderen,
Te zamen gezet van vleze en van bloede.
Men zoude alle dingen keren in 't goede,
Met den priesterlijken staat niet spotten en gekken,
Maar doen gelijk Constantinus, de vroede,
Die haar misdaad met den mantel woude dekken.
Dit zoude u met rechte tot deugden verwekken.
Die met achterklappe haren tijd verkwisten,
Met leugenen der priesters fame bevlekken,
Zeiden ze nog niet meer, dan zij en wisten?
Hoort, gij Lutherse evangelisten,
Die Gods stadhouders dus alomme bespiên,
Laat staan uw klappen, gij duivelse artisten,
Priesters zijn ook mensen als ander liên.
|
|