't Is al vrouwenwerk. Refreinen(1994)–Anna Bijns– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Dus doende brengt zij den tijd vast deure Ik heb een wijf, beter hadde ik gene, Want alle haar doen is van kleinen profijte. Zij zoude wel meer verteren allene Dan ik zou winnen: hierop ik bene. Van kwaadheden ik somtijds nalijks splijte, Omdat ik mijnen tijd met haar verslijte; Den nekker bracht mij ooit in dit perket. Nooit man en kreeg zo aalweerdige tijte; Zij slaapt tot acht uren, te mijnen spijte; Hiermede zij al veel spinnens verlet. Eer zij haar kuipken dan rechte gezet, Daar behoeft zij twee uren toe, wel ter keure. Dan gaat zij ter kerken, proper en net: Dus doende brengt zij den tijd vast deure. Ten twaalf uren, als m'er zal gaan eten, Dan komt zij properlijk thuis gestreken, Dan is ze d'eerste ter tafelen gezeten; 't En greit mij niet wel, dat mag elk wel weten, [pagina 21] [p. 21] Nochtans en derf ik een woord niet spreken, En als ze haren penszak vol heeft gesteken, Dan gaat zij een ure of twee liggen slapen. Zij en handelt den spinrok nauw eens ter weken; Wanneer zij dan opstaat (dit zijn haar treken), Dan gaat ze op 't strate een luchtken rapen. Es er ergens wat nieuws, dat moet ze begapen, Niet achtende hoe ik daaromme treue; Zal ik bedijen, 't is er kwalijk toe geschapen. Dus doende brengt zij den tijd vast deure. Al krijgt zij somtijds wat lust om spinnen, Zij es den spinrok goedertieren in 't genaken, Zij en zou der niet vier mijten daags mee winnen. Ik geef haar gelijk, zij heeft goei zinnen, Zij en wil den dieren tijd in 't vlas niet maken. Wat werk zij begint, zij zal zaan staken, Zij zaait liever aarsbillen langs der straten. Spint zij enen draad, terstond zal haar vaken, Maar zij zou wel heel nachten over waken Om dansen: zelk werk en zou zij niet haten. Hierinne en kan ik geen vreugd gevaten, Want ik niet en bedije, wat ik labeure, Van huize tot huize loopt zij laudaten: Dus doende brengt zij den tijd vast deure. Roert zij een pappe, die laat zij verberren, Of zij laat ze half in d'assen lopen. Haspelt zij een spille, die zal ze verwerren; Al voerde men haar 't geld toe met kerren, Zij maakt es haar kwijte met groten hopen. Wat nieuwigheid zij ziet, die wil zij kopen; 't Waar nood dat zij al hadde, dat anders wijfs dragen: Gaaf ik haar niet, zij zou mij 't vel afstropen. [pagina 22] [p. 22] Och, dat ik dezen band heb laten knopen, Dat rouwt mij, maar te spade, want wat helpt mijn klagen? Zij viert Sinte Verlege ook met vlagen, En Sinte Luiaard, zo ik bespeure. Ook gaat zij klappeien met helen dagen. Dus doende brengt zij den tijd vast deure. Prinse, als zij thuis komt, 't zij avond of noene, Ik en vrage: wijf, waar hebt gij geweest? Zij zeit: wat hebdij daarmede te doene? Dus antwoordt zij mij vrij als de koene; Al waar een man een engel, hij misprees 't. Ik en laat in 't bedde niet enen veest, Zij en klapt 't onzer geburen wijven. Als zij komt bij haar commeren, voorwaar dus ees 't, Al den paternoster die zij dan leest, Is hoe zij haar doeken blauw mocht stijven; Dan gaat zij ze kloppen, stoten en wrijven; Dit slaat zij wel gaie, maar anders niet een leure. Wie en zou niet ontzinnen in zulk bedrijven? Dus doende brengt zij den tijd vast deure. Vorige Volgende