Bouwstoffen voor de geschiedenis der wis- en natuurkundige wetenschappen in de Nederlanden
(1878)–David Bierens de Haan– Auteursrechtvrij
[pagina 315]
| ||||||||
BOUWSTOFFEN VOOR DE GESCHIEDENIS der WIS- EN NATUURKUNDIGE WETENSCHAPPEN IN DE NEDERLANDEN. door D. BIERENS DE HAAN. | ||||||||
XV. Adriaan van Roomen.1. Reeds eenige malen in deze Bouwstoffen, en wel in No. VIII en XIV hebben wij den naam ontmoet van adriaan van roomen; deze had in zijnen arbeid ‘Apologia pro Archimede’ verscheidene bijzonderheden nedergelegd, die ons bij ons onderzoek uitnemend zijn ter stade gekomen, omdat deze van elders ons niet ter dienste stonden, en toch noodig waren voor het juiste begrip van het behandelde deel der geschiedenis. Deze adriaan van roomen was niet alleen een groot en geacht geleerde van zijnen tijd, maar hij was bovendien volkomen bevoegd, om juist over dit onderwerp mede te spreken, de verhouding tusschen den omtrek en de middellijn des cirkels. Laat ons zien, wat wij omtrent hem hebben gevonden. 2. Adriaan van roomen, of, zooals hij gewoonlijk bekend is, adrianus romanus, werd den 29sten September 1561 te Leuven geboren. Hij studeerde in de geneeskunde, en in de wis- en natuurkundige wetenschappen eerst aan de Akademie in zijne geboorteplaats Leuven, toen aan die te Cöln, en eindelijk in Italië, wier hoogescholen toen groote vermaardheid bezaten. Hij huwde met anna stegia van amersfoort, en kwam in 1586 te Berlin; na het overlijden van zijnen leermeester, den | ||||||||
[pagina 316]
| ||||||||
beroemden gemma frisius, die hoogleeraar in wiskunde was aan de hoogeschool van Leuven, werd romanus aldaar in diens plaats beroepen. In 1594 werd hij door den koning van Hongarije, rudolph II, in den adelstand verheven als ‘Comes Palatinus’ daarenboven deed deze hem benoemen tot hoogleeraar aan de toen beroemde hoogeschool te Würzburg. Hier verloor hij zijne vrouw, en deed toen afstand van zijne betrekking; het was zijn wensch in het kerkelijke leven te treden. Doch eerst ging hij zijn leed verzetten door op reis te gaan; hij bezocht toen Leuven en in 1606 ook Würzburg, zooals blijkt uit een vrijgeleide van de Staten van ons land van 21 Maart 1606Ga naar eind1). Hij doorkruiste Europa, en kwam ook in Polen, waarheen hem de koning door zijnen kanselier johan zamowski had doen roepen. Deze zamowski stelde toen bijzonder belang in eene stad in het woeste Rood-Rusland, en zond dus romanus in 1610 daarheen, om de wiskunde te onderwijzen. Doch slechts vijf jaren hield hij het aldaar uit, en verkreeg in 1615 zijn ontslag. Hij wilde tot herstel zijner gezondheid naar zijn vaderland terugkeeren, doch reeds op weg daarheen overleed hij; den 3den Mei 1615 stierf hij te Mainz in de armen van zijnen zoon. 3. Tijdens zijn verblijf te Leuven, als hoogleeraar in de wisen natuurkundige wetenschappen aan de hoogeschool aldaar, gaf hij zijn werk uit ‘Ideae Mathematicae Pars Prima’, 1593Ga naar eind2), waarin hij de verhouding van den omtrek des cirkels tot zijn middellijn, tot in 17 decimalen berekende. Waarschijnlijk was het deze gemeenschappelijke richting van beider werkkring, die een vriendschapsband tusschen hem en ludolph van ceulen deed ontstaan, waarvan reeds vroeger sprake was in No. VIII dezer Bouwstoffen: en die de oorzaak werd, waarom wij anders onbekende bijzonderheden omtrent van ceulen konden mededeelen. Hierop moeten wij nu terugkomen, en daartoe vooreerst het toen reeds aangehaalde werk ‘Apologia pro Archimede’ 1597Ga naar eind3) nader beschouwen. 4. Dit werk had tot doel de bestrijding van joseph scaliger, orontius finaeus en raymarus ursus dithmarsus, (dus eigenlijk van simon van der eycke) op het stuk van cirkel-quadratuur. Met dit doel geeft romanus in het eerste gedeelte eerst (bladz. 1-18) de ‘Archimedis || circvli dimensio’ en | ||||||||
[pagina 317]
| ||||||||
daarop (bladz. 19-55) de eigenlijke ‘apologia pro archimede’ || ‘ad clarissimvm virvm josephvm || scaligervm, jvl. caes. filivm’ ||. Deze is verdeeld in negen hoofdstukken met al de stellingen, die voor het bewijs en de afleiding noodig zijn, zoowel als voor de latere bestrijding der drie bovengenoemde geleerden. Naar de gewoonte van die dagen, geeft hij somtijds de grieksche en de latijnsche tekst der stellingen met de uitgewerkte ‘Paraphrasis’ en ‘Analysis demonstrationis’. Daarop volgen de ‘Exercitationes Cyclicae || contra josephvm scaligervm, || orontivm finaevm, et raymarvm vrsvm || in decem dialogos distinctae: || Authore Adriano Romano. E.A.’ (bladz. 55-112), die zijne bestrijding bevatten in den vorm van tien ‘Dialogi’ tusschen het drietal Eutheorus, Caenophilus en Polyponus. Eerst komt eene soort van voorrede de ‘lectori philomathi S.’ (blz. 55-57) (die reeds vroeger herhaaldelijk in de No. VIII en XIV dezer Bouwstoffen werd aangehaald), waarin hij over de quadratuur van scaliger en hare bestrijding door ludolph van ceulen en j. errard handelt; en daarop laat hij volgen (bladz. 56) ‘Mihi ergo, qui in similium problematum examine non parum triui temporis, id muneris incumbere iudicaui, vt scri- || pta haec Scaligeriana explicarem, explicata refellerem & exploderem.’ En bladz. 97 ‘Hactenus de Scaligero. Huic operi meo adiunxi eiusdem materiae opuscula, in quibus problemata & theoremata e- || iusdem Farinae ab Orontio Finaeo, & Nicolao Raymaro Vrso proposita, discutiuntur, quae vti prius composita, etiam examini || Scaligerianae quadraturae praemittenda iudicauimus.’ Aan het einde volgt Epigramme svr les exercitations circvlaires de Monsievr Adrian Romain Chevalier & Seigneur de Houberge.
Aucuns se laissent deceuoir
Pensant d'vne raison peu seure,
Auoir descouuert & fait voir
Du cercle ou du rond la Quarreure
Adrian donc par ces escrits,
Escrits dignes d'vn Archimede,
| ||||||||
[pagina 318]
| ||||||||
Esclaircissant mieux nos esprits,
Nous monstre ici leur erreur laide.
j.p.p.s.
In de ‘Pars Prima’ || Qua continentur || Dialogi qvatvor contra || orontivm finaevm || interlocvtoribvs || Eutheoro, Caenophilo & Polypono’, in de vier eerste Dialogi (blz. 58-83), behandelt hij dan de quadratuur van orontius finaeus, waarmede wij hier niet te maken hebben. De ‘Pars Secvnda’ || sive || dialogvs vnicvs' bevat de vijfde Dialogus (blz. 84-89) over de bestrijding van nicolaus raymarus ursus dithmarsus, de quadratuur van simon van der eycke. Eindelijk wijdt hij de ‘Pars Tertia continens dialogos quatuor’, die de vier volgende Dialogi VI tot IX bevat (blz. 90-108) aan de quadratuur van scaliger; en sluit met den tienden Dialogus (blz. 108-112) zijne bestrijding van dezen laatsten. Voor den aanvang van de Pars Prima zien wij de reden de voormelde verdeeling. Na den beschreven titel toch volgt. ‘Argumentum huius partis. || Nobis in Exercitationibus Cyclicis propositum fuit ea quae Clarissimus vir Josephus Scaliger Julij Caesaris filius anno e- || lapso edidit || Elementa Cyclometrica, examinare, atque ad veritatis trutinam revocare: verùm quia similem scribendi mate- || riam ante Scaligerum assumpsit Orontius Finaeus, cuius opus ante decennium diligenter (vt opinor) excussimus, ideo vtrumque o- || pus coniungere visum fuit. Praemitto autem nostram exercitationem cum Orontio, tum quòd ipse Orontius (vt dixi) ante Scali- || gerum hanc materiam tractauerit, tum quod multa in hac exercitatione sunt allata contra Orontium quae nobis cum Scaligero agen- || tibus seruient. Versatus autem dialogus primus circa propositionem circumferentiae circuli ad diametrum. Secundus circa quadra- || turam ipsam. Tertius Cubi duplicationem examinat. Quartus demum quid veritatis Doctrina polygonorum circulo inscripto- || rum contineat, inquirit.’ De vijfde Dialogus geeft negen ‘Propositiones’, waarvan de laatste dus luidt. ‘Qvadratvram Simoni de Quercu Belgae attributam non esse eius, sed Nicolai Cusani, at- || que ante plurimos annos à Regiomontano, deinde etiam à Joanne Buteone explosam.’ | ||||||||
[pagina 319]
| ||||||||
Daarop volgt de zamenspraak. ‘EVT. Celebris ille vir Nicolaus Cusanus, qui inter caeteras suas quadraturasGa naar voetnoot*) & hanc quoque proposuit. POL. Ego Cu- || sani quadraturas ante multos annos à Regiomōtano explosas intelligo, vnde miror aliquos hoc tempore fuisse, qui || ausi sint confutatas & reiectas opiniones iterum in lucem reuocare. EVT. Nec ego sanè mirari possum satis... || ... || ...EVT... || ...Sed haec de pseudotetragonismo vel Raymari, vel Simonis de Quercu, vel potiùs Cusani, per vtrumque praece- || dentium approbato, sufficiant, nihil enim inuenimus in illo, quod animum nostrum possit afficere. CAEN. Cum igitur spe meâ || frustratus sim tam in Nicolao Raymaro quàm in Orontio, quid de Scaligero sentis? EVT. Isne tibi est ad manus? CAEN. Est. || En illum vnà cum appendice. EVT. Typus sanè est Raphalengio viro de re Typographica optimè merito dignissimus. Hol- || landiae ordinibus dedicatum opus inuenio. CAEN Sunt in Hollandia nobiles & insignes Mathematici, licet non omnes || inde oriundi, vt Simon Steuinus, Ludolphus van Collen, Nicolaus PetersenGa naar voetnoot†), & alii non pauci: vnde credendum est || Scaligerum qui tot doctorum Mathematicorum penes se potest habere iudicia, non temere hunc tracta- || tum in lucem misisse.’ Eene goede voorbereiding voor de niet malsche wijze, waarop de arbeid van scaliger nu zal worden wederlegd. Daarop volgt in de Pars Tertia: ‘Dialogvs sextvs. || in qvo || volvta dinostrati non recte || a iosepho scaligero || descripta ostenditvr.’ blz. 90-93. Propositiones IV; en verder ‘Dialogvs septimvs || qvi versatvr circa || proportionem segmenti maioris semidiametri || abscissi per extremitatem volvtae dinostrateae || ad diametrum circvli, qvam falsò || Se invenisse putat Scaliger.’ blz. 93-95. Propositiones V; en ‘Dialogvs octavvs || qvi agit de || proportione perimetri ad diametrvm qvam || se invenisse falso jactat scaliger.’ bladz. 96-101. Propositiones VIII. Deze begint aldus. ‘CAEN. Salue sodalis charissime. POL. Et tu visissim salueto. | ||||||||
[pagina 320]
| ||||||||
CAEN. Euthorusne domi est? POL. || Est quidem, sed paullulum in musaeum suum recessit, volens interim vt ego propositionem tertiam Scaligeri || per terminos Archimedis examinarem, ille interim Polygona Raymari nostri quin etiam epistolas quasdam || magni illius & admirandi lvdolfi van collen ad Raymarum scriptas euoluet, in quibus existimat || se aliqua proposito nostro conuenientia inuenturum’. Waaruit blijkt, dat romanus zeer veel op had met ludolf van ceulen. De achtste Propositio luidt aldus. ‘Proportionem perimetri ad diametrum à Scaligero assignatam non esse Scaligeri, sed || antiquorum vel Arabum vel Indorum.’ En in het gesprek daarover komt nog het volgende voor. ‘POL. || Nullámne ergo facit Arabum vel Indorum mentionem? EVT. Imò in prolegomenis cyclometricis Arabes laudat, cum inquit: || Secundum Nicomedem an ex veteribus aliquis idem peruentus sit, nihil dum certi legimus. Non dubito tamen quin ad Arabes primitus il- || le peruenerit, quae fuit eius Gentis in Cyclometricis solertia. POL. Forsan Scaliger hanc Arabum adiecit commendationem ad eorum || animos demulcendos ne forsan ij se comperta, eum furti nomine malè tractent. EVT. Ego hoc asserere non ausim. CAEN. || Hoc mihi non parum ad Scaligeri excusationem facere videtur, quod Buteo scribat, se nullam huius propositi inuenisse demon- || strationem. Ideò Scaliger propositionem nullam, pro inuenta habuit, nisi fuerit demonstratione confirmata. Quare cum huius || propositionis demonstratio fuerit à Scaligero solo inuenta, ideo etiam Scaliger verus huius propositionis habendus est inuen- || tor. EVT. Rectè Caenophile, siquidem Scaliger demonstrationem attulisset.’ Daarop volgt ‘Dialogvs Nonvs || in qvo de || proportione circvli ad quadratvm || diametri qvam se invenisse jactat || scaliger,’ blz. 101-108. Propositiones VI. De vijfde stelling luidt ‘Circvlvs maior est quam 36⅙ trianguli ROP,’ de zesde ‘Circvlvm esse maiorem 36 triangulis ROP, alio modo probatur,’ en deze wordt op twee wijzen bewezen, en daarmede de zesde stelling van scaliger wederlegd. ‘EVTH ... Sed hac de re intelligo Romanum in || Apologia quadam pro Archimede contra Scaligerum agere velle. POL. | ||||||||
[pagina 321]
| ||||||||
Rem profecto aggrediatur piam, laudabilem, & sum- || mè vtilem, verùm inuidiae plenam. EVT. Beneficium est veritatem docere, atque à falsis liberare doctrinis. Sed iam ad studia || nostra reuertamur. CAEN. Ergóne cyclometrica eius relinquemus. EVT. Ea sanè eiusdem sunt farinae cum hac appendi- || ce. Suadeo ergo expectandum esse, donec Scaliger reliqua diligentius intueatur, auguror namque illum eadem correctius ali- || quando editurum. Quod si non fecerit, tunc meam operam libenter in totius operis examine cōmunicabo. Interim valete soda- || les clarissimi.’ Maar toch komt hij hierop terug in den ‘Dialogvs decimvs || in qvo || diatribae qvam pro stabilienda sva || qvadratvra ad romanvm misit scaliger || respondetvr.’ (blz. 108-112) Propositiones V; een dialogus, waarin Polyponus niet meer voorkomt, en waarin eene latere brief van scaliger, waarover reeds in No. XIV der Bouwstoffen werd gesproken, ontzenuwd wordt. Hij eindigt blz. 112 aldus. ‘Vnde manifestè apparet ratiocinationis Scaligerianae progressum esse nimis debilem: Archimedem quoque iniustè à Scaligero || taxari. Cùm autem anteà ostenderimus rationes eius quibus suam quadraturam corroborare nixus est, nullas esse: ideò nihil am- || plius reliquum video, quod in hac Diatriba examinandum sit. Tunc Caenophile quidquam habes dubij? CAEN. Nihil planè. || Verum sicuti anteà Quadraturam hanc Scaligerianam exploseras, ita iam me longè magis reddisti securum. EVT. Praestat || ergo ad studia nostra tum Physica, tum Mathematica, redeamus: vt ex iis fructum quempiam recipiamus, quo temporis iacturam, || quam in hisce pseudotetragonismis examinandis passi sumus, resarciamus. CAEN. Placet. Vale Eutheore. EVT. Vale & tu || Caenophile charissime.’ 5. Behalve de reeds aangehaalde werken, schreef adrianus romanus er nog onderscheidene, waarvan ik alleen de volgende heb kunnen te zien krijgen. Vooreerst een boekje van 16 bladz. in 4o. ‘Ventorum secundum recentiores distinctorum usus, 1596Ga naar eind4), waarin voornamelijk over twee zeevaartkundige werktuigen wordt gehandeld, het Anemoscopium’ en het ‘Quadratum Nauticum.’ Vervolgens ‘Chordarvm arcvbvs circvli primariis subtensarvm resolutio’, 100 bladzijden in plano, 1602Ga naar eind5). Hierin levert hij | ||||||||
[pagina 322]
| ||||||||
de geheele berekening van de wortelgrootheden, die te pas komen bij de berekening der sinussen en cosinussen van elk veelvoud van drie graden; namelijk den vierkantswortel uit 3, 5, 15, 1½ ± √ 5/4, 10 ± √ 20, 30 ± √ 180. Deze worden in 218 decimalen berekend. Ten einde die groote berekeningen met het minste plaatsverlies te kunnen drukken, vindt men bijv. de geheele bewerking, die een trapezium beslaat, in drie andere van gelijke hoogte verdeeld; het eerste komt rechts op de bladzijde, het tweede, het onderste boven, links daarnaast, het derde wederom van boven naar beneden op de linkerkant van de bladzijde; snijdt men dus die bladzijde in deze drie stukken, dan kan men ze aan elkander doen sluiten, om de geheele bewerking achter elkander te verkrijgen In 1605 gaf hij zijne ‘Mathesis Polemica, 270 bladz. in 8o.’Ga naar eind6), waarin men evenwel niet een strijdschrift over eenig wiskundig onderwerp moet zoeken, maar eerder eene wiskundige behandeling van oorlogswetenschap. Daarbij is gevoegd eene ‘Tabula Prosinuum’, dat is eene tafel der tangenten voor iedere minuut in zes mantissen. Iedere twee bladzijden bevatten vijf graden; de bladzijde links houdt de minuten 0-30, de bladzijde rechts de overige minuten 30-60. Eindelijk zijn ‘Speculum astronomicum, 1606, 152 bladz. in 4o.’Ga naar eind7) die onderscheidene sterrekundige tafels bevat. Ten slotte zij hier vermeld een zeldzaam boekje ‘de formatione humani corporis, 1523, 120 bladz., klein 4o.’Ga naar eind8), dat soms aan onzen adrianus romanus werd toegeschreven; maar ten onrechte, want de schrijver is egidius romanus; en bovendien was het boekje reeds veertig jaren oud, toen onzen romanus ter wereld kwam. Bovendien heeft hij nog geschreven.
|
|