Verclaringhe.
Hier komt het beeldt van Lijdtsaemheyt ende vergenoeghen. Die tot eenen Ezel beroepen is moet dom en plomp zijn, sacken en packen draghen, distelen en oncruydt eten, ende van alle-man bespot ende cleyn geacht werden. De gaven Godes ende de beroepingen des werelts zijn ongelijck ende seer verscheyden: Hy die dienstbaer beroepen is, behoort ende moet te vreden zijn, doch soo de vryheydt gevoeghlijck kan verkregen werden, werdt liever aenghenomen, maer ontijdigh ghesocht baert dickmael onheyl, ende in plaetse van verlichtinge vervalt men wel lichtelijck in noch meerder swaricheyt. Elck meent sijn eygen cruys het swaerste te zijn, ende soo isset vast vet in eens anders schotel: Het is een costelijck dinck geduldigh zijn ende op Godt te hopen. Waer dese deucht gevonden wert gaet alles wel: Maer wat ist! wie genoeght sijnen staet? Wie is te vreden met sijn beroepinghe? Zijn wy in soberheyt, wy benijden de rijcke, gaet het ons voorlijck wy wenschen Staet, Hoogheydt ende Rijckdom, zijn wy rijck en wel-varende wy werden onversadelijck, in somma des menschen herte hol, hoeckigh ende ondoorgrondelijck zijnde, kan met de gantsche werelt niet vervult werden. Maer dit Sinne-beeldt siet oock op de veranderingen, die (als men ghemeenlijck seyt) hare swarigheden hebben: Hebben is hebben, krijgen is misselijck, seyt het gemeene spreeck-woort. Hadde sich den Ezel emt de ghemackelijcke lasten sijnes eersten meesters te vreden ghehouden; hy en soude de sware packen ende felle slagen sijnes tweeden ende derden Meesters niet hebben ghevoelt. Laet dit bedencken alle verandersuchtige, en nimmer-genoegende Gemoederen. Veeltijts komt in cracht het oude en dickmael goede spreeck-woort, Die blijft, beclijft.
Die lijdtsaem draeght sijn eyghen pack
Het dient hem selven tot ghemack.