33.
Het was een dramatisch gezicht: de Malle grienend op de bodem van de boot tussen de zieltogende schollen en wijting. Hij was niet tot bedaren te brengen, hij was niet op te tillen, hij was niet eens aan te raken. De glibberige vangst moesten ze onder hem uit trekken, en zijn geschreeuw werd zo uitzinnig toen Bran samen met Colbran probeerde hem uit de boot te hijsen, dat ze hem maar lieten. Hij komt vanzelf overeind, besloten ze - de honger en de kou drijven hem wel naar binnen, en dan bedaart hij vanzelf.
‘Een goed pak slaag werkt ook,’ meende Cuchu, maar daar wilde god Bran niet van horen.
Of er dan iets gebeurd was onderweg? wilden ze weten.
‘Hij wou roeien,’ zei Bran. ‘Maar hij deed het de verkeerde kant op.’