Nee nee! Hij schudde zijn hoofd heftiger en telde op zijn vingers: duim, wijs, mid, maar ze lachten hem uit en riepen over zijn hoofd heen oehoe terug naar het vrouwvolk dat kirrend naderde. Een rommelige stoet. De ouderen liepen nu voorop, een beetje mank en zonder schroom grijnzend met tandeloos lebberende paling-bekkies, hun dunne hoofdhaar in potsierlijke krullen vastgeplakt. De jongeren volgden wat meer bedeesd, nog wulps in hun bewegingen, de twee jongsten achteraan, een brutale die voorop had gewild en een schuwe hinde.
‘Honing voor de held!’ riepen ze. Ze wilden eigenlijk alleen Bran zien. ‘Honing voor de held! Waar is de dappere zeeman?’
Bran stond te glimmen tussen de andere mannen; de ouwe wijffies betastten hem schaamteloos, met harde vingers in zijn dijen knijpend, en riepen de twee jongsten naderbij. ‘Hier duifjes, geef je honing aan hem!’
‘Allebei?’ riep Cuchu met verborgen nijd in zijn stem. ‘Zoveel honing is niet goed voor een held!’
Maar de anderen riepen jawel, jawel, jawel, om de held, de toverman, de donderzoon vooral goed gestemd te houden, en ze sisten Cuchu toe dat hij zijn stomme bek moest houden.
Ze dromden met hun allen naar binnen naar de grote zaal waar de honing en de appels en de andere meegebrachte waren werden rondgedeeld en bewonderd en goed opgeborgen - en dat ging over in dansen en zingen en dollen en krollen en rollen en knippen en knijpen en kietelen en kussen, neuzelen en neuken. De Malle lag er midden tussen, alleen, tot een van de ouwetjes hem met