niet bij helpen. Dan moest hij eerst leren vliegen, zeiden ze, want Cuchu die met een zware steen bovenop de schouders van Craig en Colbran stond om het ding in het gat te passen, zou zijn nek breken als hij zijn evenwicht verloor zonder te kunnen vliegen.
‘Cuchu? Kan Cuchu vliegen?’ vroeg de Malle. Daar had hij nooit eerder van gehoord. Nooit iets van gezien ook.
Voor hij antwoord kreeg kwam heer Bran naar buiten om te kijken en de Malle werd meteen weggestuurd om een paar kleinere stenen te zoeken want deze was te groot. Omkijkend zag hij Cuchu de overmaatse steen weggooien, rakelings langs het hoofd van Colbran, en van de schouders afspringen. Of vliegen?
Na de schoonmaak gingen ze zelf in de tobbe. De held mocht eerst. In het schone water dat urenlang heet gestookt was op een smeulend turfvuur zat hij te proesten en te schrobben en te schuren en te krabben en te spetteren tot zijn huid zo rood zag als een gloeiende oven.
De Malle mocht pas het allerlaatst, maar hij wou niet, want het water was lauw en drabbig met een ranzige bovenlaag. ‘Ze hebben erin gepist!’ gilde hij. ‘Stiekem gepist!’
Dat was natuurlijk waar, maar niemand gaf het toe en ze duwden hem kopje onder dat hij bijna stikte en hoestend en huilend weer boven kwam. Bran stond zich piemelnaakt af te drogen toen hij het lawaai hoorde; in verschrikkelijke woede, die hem twee keer zo groot maakte, stortte hij zich tussen de pestkoppen, sloeg ze uiteen, tilde het scharminkelige joch uit het water, zette hem bij het