19.
De zon had niet meer genoeg kracht om de stenen van de muur lekker warm te maken, maar erg koud was het nog niet. De schipbreukeling zat er tegenaan geleund terwijl hij een zeil repareerde. Er was een scheurtje ontstaan bij de aanhechting in de linker bovenhoek en ze hadden gevraagd of hij het dicht kon naaien voor het verder ging. Dat kon hij. En de jongen zou hem helpen. Aan die Malle had hij niks, meenden ze, maar de jongen was niet van Bran weg te slaan en zat naast hem. Zwijgend, half voorover gebogen zat de Malle toe te kijken hoe de ruige handen met de korte dikke vingers de naald door de harde stof duwden en aan de andere kant er weer uittrokken, de draad meesleurend van kringelig tot strak. Hij telde de steken: duim, wijs, mid... en bij ring stak hij zijn vinger uit om de kringels uit de draad te houden, want hij had goed gezien dat de draad niet wou en knopen maakte om er niet door te hoeven.
‘Goedzo jongen!’
De Malle deed het bij elke steek, liet de draad keurig langs zijn wijsvinger glijden, ook toen het sneed en rood