Anderland
(1990)–Paul Biegel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
- Jawel dat bedoelde je wel, geilerik. Je wilde horen dat 't allemaal wijven waren, die vogels. Lekkere wijven. Daar zou je midden tussen willen zitten. - Liggen bedoel je! - Hè hou op jullie. - Geef 't maar toe Cuchu. Je denkt nooit aan iets anders, jij. - Hou op, zeg ik! Er is iets heel anders met die vogels waar Bran niet over wil vertellen. Gewone vogels zei hij. Expres. Maar ik weet wel beter! Ik weet wat het zijn! - O ja? - Ja, dat weet ik. En ik zal het jullie vertellen: die vogels daar, dat zijn de zielen van de afgestorvenen. - Zielen? - Nou, geesten dan, als je dat liever wil horen. - Zielen vertrouw ik niet. - Vergeet het man, vergeet het. Dat komt wel. Geesten dus. Dat zijn die vogels, dat is zeker. - En die onderzee dan, die daar dansen? - Die ook, die ook! Oh die ook, zeker wel. Maar deze vogels, dat zijn de gedaanten van de afge- - Gedaanten? Wat is dat nou weer? - Vorm. De vorm waarin die geesten ... - Worden we vogels als we doodgaan? - Luister nou eens even ... - Liever vogel dan schaap! Dat wel! - Schaap? - Nou, die schapen, op dat andere eiland, die waren toch óók groot? - Ja? | |
[pagina 40]
| |
- Ook geesten dus. Van dooien. Ik hoop niet dat ik een sch- - Daar heeft hij toch helemaal niks van gezegd? - Nee, maar je kan op je tien vingers natellen dat die sch- - En die walvis? Zou die walvis óók een ... - Walvis? Wat walvis? Ik weet niks van een walvis. - Heb je dat niet gehoord? Toen was je er zeker niet bij, toen hij vertelde. Van die wallevis. Die lag in zee, en ze dachten dat het een eiland was, zo groot was die wallevis. Ze hebben er aangelegd en zijn er bovenop gesprongen. - Ga weg! - 't Is echt waar. Ze dachten nog steeds dat het een eiland was; ze wilden er effentjes blijven, vuurtje stoken, potje koken en zo, maar toen ze daarmee begonnen dook het beest opeens onder. 't Scheelde een haar of ze waren verzopen. - Ga weg! - Heus waar! Vraag 't hem! - Ja ja, maar daar hebben we 't niet over. We hebben het over die vogels. - Die 's nachts veranderen in lekkere wijven. - Hou je nou op? Ik heb het over de zielen, de geesten van de afgestorvenen. Al die vogels. 't Viel mij ook op dat Bran vertelde dat ze daar niet zijn gebleven. Op dat eiland niet. Eigenlijk meteen weer zijn weggegaan. - Om die kak toch? Daar gleden ze op uit. - Ja, dat zei hij. Maar dat kan nooit de echte reden zijn geweest. 't Ging over iets heel anders. | |
[pagina 41]
| |
- Wat dan? - In het Rijk der Geesten moet je als sterveling niet komen. Als je daar inslaapt word je nooit meer wakker. - En bij die schapen? Daar ook? - Die schapen dat waren gewoon schapen. - Die waren toch ook groot? Die schapen? - Begin nou niet wéér. - 't Is allemaal toverij daarginds. Wat ik je zeg. Hoe verder die zee op, hoe meer tover. Daar komt geen mens heelhuids van terug. Dat zeg ik. En je ziet het: waar zijn ze gebleven, al die anderen? Hij is toch met zeventien weggegaan? Vertelde hij? Waar zijn ze? - Verzopen natuurlijk. - Verzopen ja, maar hoe? En hijzelf niet? Hoe komt dat dan? Maar hij kikt er niet over. Hij vertelt helegaar niks niet. Je zou denken dat hij een beetje heeft rondgezwalkt hier en daar, en niks beleefd. Nou, vergeet het! - Waarom zou hij niks vertellen dan? - Omdat je dan meteen dood blijft, man! Weet je dat niet? Wie iets heeft gezien van de Overkant, van Anderland, van het Land der Verdronkenen, die kan er nog levend vanaf komen, zoals Bran. Maar één woord erover en pats je legt dood. - Nou nou. - Ja, jullie zitten me nu allemaal aan te gapen, maar het is precies zoals ik het zeg. Daarom vertelt Bran niks. - Nou ... niks. Hij heeft toch ... - Ja, gewone dingen vertelt hij. En hij doet net of er niks bijzonders is, daarginds op die verre zee. Maar onderhand. Als je goed luistert ... | |
[pagina 42]
| |
- Ja maar ... - Als je héél goed luistert naar wat hij zit te vertellen, dan kun je er toch achter komen waar hij gezeten heeft en wat hij heeft beleefd. - Ja maar ... - Goed luisteren. Dat moeten we. |
|