13.
- Het is de zon. Die loopt toch ook naar het westen? Elke dag?
- Ja.
- Nou, die trekt. De zon trekt ons allemaal mee.
- Dat zeg jij.
- 't Is zo, man! Wij hebben toch nooit iets anders gedaan dan naar het westen trekken? Jaren en jaren en jaren? Twee zeeën over. En nu staan we voor deze. De derde. En deze moeten we ook over. Van de zon moet het. Voel je dat niet!
- Ikke niet nee.
- Nou maar de meesten van ons wel. En die gaan ook. En dan heb jij maar te volgen. Of je blijft hier natuurlijk. Om te verrotten.
- Verrotten? Waarom verrotten?
- Omdat je niet bewéégt, man!
- Houden jullie tweeën eens op met dat geleuter. 't Heeft met de zon niks te maken. 't Is de zee die trekt.
- De zee? Ja, als je in een stroming verzeild raakt.
- Dat bedoel ik niet. Als je boven op een rots over zee staat uit te kijken. Dan voel je hem trekken.
- Naar de diepte?
- Naar de Overkant.
- Nee hoor! Het is de diepte. Naar de bodem waar ...
- Bemoei jij je er niet ook nog mee alsjeblieft.
- Jawel jawel. Op de bodem van de zee! Daar ligt de Wonderwereld. Daar dansen de verdronkenen in de straten van schelp. De hele stad is van schelp, glinsterend wit,