12.
De vacht stonk nog ontzettend naar wolf, en de man nog ontzettend naar zilte visse-zee en zweet. Maar de jongen draaide zijn hoofd niet weg. Hij had de held toegedekt en was naast het bed op de grond gaan zitten. Heel even hadden hun blikken elkaar weer gekruist; daarbij had de geweldenaar zijn hand op het hoofd van de jongen gelegd en was zo ingeslapen. De jongen wilde wel zo blijven zitten voor de rest van zijn leven; het was vliegen en zwemmen tegelijk, het was Nuca zonder dat er bergen of zee aan te pas kwamen; hij begreep nu wat god op aarde betekende - hij zou nooit meer van zijn zijde wijken.