[Jan Willem van der Linden]
LINDEN (Jan Willem van der) geboren te 's-Gravenhage den 22en Oct. 1846, overleden aldaar den 3en Dec. 1923, werd ingeschreven als theologisch student aan de hoogeschool te Leiden den 29en Sept. 1864 en in hetzelfde jaar te Amsterdam, waar hij in Juni 1864 bevorderd werdtot proponent hij de Doopsgezinde Societeit. Als leeraar diende hij daarna de Doopsgezinde gemeente te Krommenie, waar hij den 16en Oct. 1870 ingeleid werd door Ds. J. de Vries,, Dpsgez. leeraar te Wormerveer op het Zuid (m. 1 Cor. III:9; intr. m. 1 Cor. IV:21a). Den 16en Maart 1873 nam hij afscheid van deze gemeente (m. Ps. XC:17), waarop hij den 23en Maart d.a.v. intrede deed te Barsingerhorn gecombineerd met Kolhorn en Wieringerwaard (m. Luc. IX:23). Vandaar vertrok hij naar Hoorn, waar zijn intrede plaats had den 3en Juni 1883 (t: 1 Cor. XV:46; afscheid te Barsingerhorn 24 Mei m. Rom. X:13-17). Nog geen anderhalf jaar later verwisselde hij deze gemeente met die van Harlingen; intrede ald. den 9en Nov. 1884 (m. Jes. XL:6, 8; afsch. te Hoorn 2 Nov. m. Jac. I:6b). Zijn vierde gemeente bleef hij dienen totdat hij den 15en Sept. 1912 wegens het ingaan van zijn eervol emeritaat van haar afscheid nam. Daarna vestigde hij zich metterwoon te 's-Gravenhage waar hij ook overleden is.
Hij behoorde tot de School van Prof. Dr. A.D. Loman. De ethisch-moderne richting waarvan hij een overtuigd voorstander was, is door hem met zuiver wijsgeerig en met praktisch doel beschreven in De Gids (47e Jrg. (1883) IV, blz. 450-465) onder het opschrift: De geschiedenis en de beteekenis der Ethische richting onder de modernen. In zijn theologische geschriften, met name in zijn Leesboek ten gebruike bij het Godsdienstonderwijs (Tiel. 1890) komt telkens uit, dat hij in de Evangeliën geen enkel geschiedkundig bestanddeel erkende (zie de Boekbeoordeeling van B. ter Haar Bzn in Theol. Tijdschr. 24e Jrg. (1890) blz. 506-518).
Hij werd van Doopsgezinde zijde geroemd als ‘een man van fijnen geest, die alle grovere eigenschappen, welke soms populair maken, miste, maar de menschen won door vriendelijkheid en zachtmoedigheid’. De theologische studie beoefende hij uit waarachtige belangstelling, ook na het ingaan van zijn emeritaat, en voor de beginselen van het ethisch modernisme bleef hij daarbij tot het eind toe opkomen. (Maandblad v.d. Doopsgez. gem. te 's-Gravenhage, 14e Jrg. (1924) No. 1).
Ds. J.W. v.d. Linden was gehuwd met mej. A.M. van Eden.
Behalve het bovengenoemde zag van zijn hand het licht: Engelen geherbergd (Hebr. 13:2c). Tiel. 1877. 8o. - Een en ander uit het verleden der Doopsgezinde gemeente van Barsingerhorn en Kolhorn. In: Doopsgez. Bijdr. Jrg. 1880, blz. 81-96. - Levenskeuze. Herinnering aan de afgelegde geloofsbelijdenis. Schagen. 1878. 8o. In: Onze Godsdienstprediking. III. 4. - 10 Nov. 1483-10 Nov. 1883. Tiel. 1883 (Ibid. IX. 22). - De waarde van een woord op zijn tijd (Spr. 15:23b). (Ibid. XVII. 3) (Boekenoogen, Cat. Doopgez. Bibl. Amst., blz. 316). - [Met C.J. Sickesz en H. Goeman Borgesius], Het Maatschappelijk Vraagstuk beschouwd uit het oogpunt van het godsdienstig-zedelijk leven. Toespraken. Amst. 1887. 8o. - Toespraak geh. in het Kerkgebouw der Doopsgezinden te Harlingen op 20 Oct. 1895, ter herdenking van zijn 25 jarige ambtsvervulling. Harlingen. 1895. 8o. - Beknopte Godsdienstleer. Gron. 1902. 4o. (Beoord. in Theol. Tijdschr. 37e Jrg. (1903), blz. 282, 283). - In Volksgeschriften, uitgeg. door de Maatsch. t. Nut v. 't Algem.: Fierheid (No. 14); Waarheidsliefde (No. 30); Het Kind en de School (No. 73). - In Vragen van den Dag. 16e Jrg. (1901), blz. 145-158: Proeve eener schets van de hoofdstroomingen van het godsdienstig leven in Nederland.