Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 6
(1949)–Jan Pieter de Bie, Johannes Lindeboom, D. Nauta– Auteursrecht onbekend
[pagina 76]
| |
aan de hoogeschool te Leiden, waar hij den 6en Maart 1745 werd ingeschreven. Na afgelegd praeparatoir examen voor de Classis van Dordrecht den 1en Sept. 1750 toegelaten als proponent, werd hij beroepen te Zuid-Scharwoude en Broek op Langendijk den 14en Nov. 1751, waarop zijn peremptoir examen voor de Classis van Alkmaar volgde in de Pinksterweek van 1752. Den 2en Juli d.a.v. had zijn bevestiging plaats in bovengen. (destijds gecombineerde) gemeenten door zijn leermeester Prof. J. van den Honert (m. 1 Tim. IV:16; intr. m. Openb. XIV:6, 7). Op deze standplaats was hij werkzaam totdat hij op zijn verzoek den 15en Juni 1763 door de Staten van Holland en Westfriesland salvo honore et stipendiis emeritus werd verklaard. Daarop vestigde hij zich metterwoon te 's-Gravenhage, waar hij overleed na meer dan veertig jaren geleden te hebben door een pijnlijke kwaal. Den 1en Mei 1755 was hij gehuwd met Petronella van den Bogaart, die hem overleefde met vier kinderen uit hun huwelijk geboren. Een hunner was Joannes van der der Linden, een der meest vermaarde Nederlandsche rechtsgeleerden van het einde der 18e en het begin der 19e eeuw. Portretten van den hier beschrevene zijn niet bekend. Hij deed een poging tot beslechting van den strijd, veroorzaakt door de uitgave in 1758 van een geschrift van den Vlissingschen predikant J.J. Brahé, getiteld: Aanmerkingen over de vijf Walchersche artyckelen, welcke benevens de gewone Formulieren van eenigheid, in die Classis onderteekend worden. Het derde van bedoelde ‘artyckelen’ had hij in dien zin uitgelegd, dat men hierin de voorstelling terugvond dat de rechtvaardigmaking ging vóór het geloof, en dat het geloof alleen was het middel waardoor de gerechtvaardigde van zijn rechtvaardigmaking verzekerd werd. (Vgl. hiervóór Dl. I, blz. 557, 558). Brahé's betoog lokte van meer dan één zijde tegenspraak uit, welke veelal ontaardde in heftig twistgeschrijf. In de Classis Walcheren ontstond tusschen de predikanten bij toeneming verwijdering, totdat ten slotte de Staten van Zeeland zich geroepen achtten aan het zooveel gerucht makend verschil door middel van een resolutie een einde te maken (Breedvoerig is dit geschil, waarin ook N. Holtius, Brahé's oom, zich mengde, behandeld door Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. III, blz. 497-501). Volgens van der Linden was deze twist geheel onnoodig. Dit zocht hij te bewijzen door een beknopte verhandeling, geplaatst in de Boekzaal van Febr. 1760, blz. 185-200 onder het opschrift: Eenvoudige gedagten over den onnoodigen twist, of de Rechtvaardiging gaat vóór het Geloof, dan of het Geloof gaat vóór de Rechtvaardiging. Uitgegeven volgens Kerken-Ordening. Hij werd beantwoord door Brahé in een gedrukten Brief aan G. Vrolikhert, Predikant te Vlissingen, betreffende de Eenvoudige Gedachten van J. van der Linden. Verder plaatste hij in de Boekzaal van Mei 1760 blz. 570-616: Redeneerende bespiegelingen over de onderscheidene tijdstippen der toerekening van 's-Heilands verdiensten, waarop de rechtvaardiging des uytverkorenen zondaars gegrondt is. Bovendien gaf hij in het licht: Onderzoekende Beschouwing van de waare betrekking welke het oprecht Geloof heeft op de Personeele Rechtvaardiging des uytverkorenen Godtozen voor God. 2 st. Amst. 1760. 4o. Litteratuur: Hs Borger. - Boekz. 1797b, 417, 418. - Ypey, Chr. Kerk 18e e. Dl. VII, blz. 324-326. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. III, blz. 508, 509; Aant. blz. 235. - Alb. Stud. L.-B. I, k. 1005. - v. Abkoude-Arrenberg, Naamreg., blz. 318. |
|