[Eltjo Heiko Limborgh]
LIMBORGH (Eltjo Heiko), Theol. Dr., geboren te Groningen den 19en Apr. 1872 uit het huwelijk van Johannes Limborgh en Ellechien Zeeman, werd den 28en Sept. 1892 ingeschreven als student aan de hoogeschool van zijn vaderstad. In 1896 door het Prov Kerkbestuur van Gelderland toegelaten tot de Evangeliebediening in de Ned. Hervormde Kerk werd hij den 26en Juli van hetzelfde jaar bevestigd te IJhorst en De Wijk (cl. Hasselt) door Dr. J.A.C. van Leeuwen, pred. te Avereest (m. Jac. I:21b; intr. m. Ps. XXXIV:4). Den 8en Juli 1901 promoveerde hij te Groningen tot Theol. Doctor na verdediging van een dissertatie getiteld: Alcuinus als bestrijder van het Adoptianisme. (Gron. 1901. 8o).
Zijn tweede, tevens laatste standplaats was Workum, waar hij den 6en Maart 1904 zijn intrede deed. Aldaar overleed hij den 7en Dec. 1907 op 35 jarigen leeftijd, nalatende een weduwe, Alide Jeantine Reisiger. Zijn overlijden na kortstondige ongestelheid wekte groote ontroering in de gemeente, die van de hem toebetrouwde gaven naar hoofd en hart nog veel had mogen verwachten. Zijn academisch proefschrift is een in vele opzichten verdienstelijke proeve van dogmatischen arbeid, maar maakt over het algemeen den indruk vluchtig bewerkt te zijn, waardoor bepaalde gedeelten niet tot hun recht komen. De eerste der 24 stellingen eraan toegevoegd luidt: ‘Een van de oorzaken van den Adoptiaanschen strijd is de verwarring, die bij beide partijen heerscht ten aanzien van de begrippen Persona et Natura’. Des schrijvers beoordeeling van het Adoptianisme is een feitelijke veroordeeling, waar hij verklaart: ‘Een adoptieve Christus is een valsche Christus’ en ‘De overwinning van het Adoptianisme leidde tot miskenning van de menschheid van Christus’. Behalve deze dissertatie gaf hij in het licht een door hem gehouden lezing getiteld De strijd tegen het eeuwige (In Tr. en Zw. 10e Jrg. (1907), blz. 65-88, 150-166), benevens enkele boekbeoordeelingen in den 9en Jrg. (1906).
Litteratuur: Tr. en Zw. 5e Jrg. (1902), blz. 298-302. - Alb. Stud. Gron., k. 377, 604.