| |
[Philippus van Limborch]
LIMBORCH (Philippus van), werd op 19 Juni 1633 te Amsterdam geboren als zoon van Frans van Limborch en Geertruida Bisschop. Zijn vader had zich eerst in den koophandel begeven, maar zich na den dood van Philippus' grootvader aan rechtsgeleerde studiën gewijd. Geertruida Bisschop was een dochter van Rem Egbertszoon Bisschop, en dus een oomzegster van Simon Episcopius. Behalve Philippus hadden zij nog twee zoons, Rembert, die later advocaat-fiscaal werd bij het Hof van Holland, hoewel hij Remonstrant was, en Simon, die zich als advocaat te den Haag vestigde. Philippus bracht zijn jeugd door te Utrecht en Leiden en studeerde van zijn 14e tot zijn 19e jaar te Amsterdam aan het Athenaeum onder de hoogleeraren Baerleus, Vossius, Senguerdus en Blondellus, terwijl hij aan het Seminarium der Remonstranten de lessen volgde van Stephanus Curcellaeus, den opvolger van Episcopius. Na beëindiging van zijn studies aldaar liet hij zich in November 1653 inschrijven te Utrecht, vooral om de colleges van Voetius te volgen, gedachtig het ‘audi et alteram partem’. Twee jaar bleef hij daar. Uit brieven aan zijn ouders geschreven, blijkt, dat hij in voorkomende gevallen gaarne disputeerde, o.a. met Jodocus van Lodenstein naar aanleiding van een preek, die deze hield en waarin hij de Remonstranten onrecht zou hebben gedaan. Ook in de Academie opponeerde Van Limborch eens, maar hij achtte
| |
| |
dit ‘niet veel bijsonders, alsoo sij (zijn tegenstanders) doorgaens haer oude seggen repeteerden, soo dat wel sesmaal 't selfde geseijt wiert’.
In 1655 werd Van Limborch proponent. Hij nam tijdelijk het predikambt in Haarlem waar. Typeerend voor zijn levenshouding, die hij steeds behouden heeft, is wel, dat hij zijn eerste preek hield over den tekst Matth. 7:12. Voor het beroep naar Alkmaar achtte hij zich echter nog te jong. Hij zette zijn studies voort en verzorgde de uitgave van Episcopius' preeken over Matth. 5 onder den titel Episcopius' Uytlegginge over het vijfde capittel des H. Evangelisten Mattheus, vervattet in 34 predicatien gedaen in de Christelijke vergaderinge der Remonstranten (Rotterdam 1657). In ditzelfde jaar nam hij het beroep naar Gouda aan, een gemeente met twee Remonstrantsche predikanten. Zijn intrede deed hij met een preek over 1 Cor. 13:12. Als collega had Van Limborch in Gouda naast zich Ouwens (tot 1664), wiens lijkredenaar hij was met een Lykpredicatie over het salig afsterven d. Joannes Ouwens dien. J.Chr. in de remonstr. gem. tot Gouda in den Heere ontslapen den 19en Junij 1664 (Gouda 1664). Voor zoover bekend is dit de eenige preek, die van hem bewaard gebleven is. Als opvolger van Ouwens kwam in 1665 Snecanus naar Gouda. Tien jaren bleef Van Limborch hier. Zijn belangrijkste wetenschappelijke werk in deze periode vormt de uitgave, samen met Christiaan Hartsoecker, van een verzameling brieven van bekende mannen, in verband met Remonstrantsche aangelegenheden geschreven, onder den titel: Praestantium ac eruditorum virorum Epistolae ecclesiasticae et theologicae varii argumenti. Inter quas eminent eae, quae a J. Arminio, C. Vorstio, S. Episcopio, H. Grotio, C. Barlaeo conscriptae sunt (Amst. 1660). Twee jaren later zag hetzelfde werk het licht in het Nederlandsch, nu genaamd: Brieven van verscheyde vermaerde en geleerde mannen deser eeuwe, voornamelijk van Jac. Arminius,
J. Uyttenbogaert, Hugo de Groot enz. (Amst. 1662). Men vindt in dit werk, behalve van de in den titel genoemden o.a. brieven van Frederik Hendrik, Buxtorf en Marnix van St. Aldegonde. In 1661 gaf hij in het licht een Korte wederlegginge van 't boecxken onlangs uytgegeven bij Jacobus Sceperus, genaemt Chrysopolerotus, waerin onder anderen gehandelt wert van de onderlinge verdraegsaemheyt by forme van 't samen-sprekinge tussen een Remonstrant' en een Contra-remonstrant (Amst. 1661). Door Contra-Remonstrantsche beoordeelaars werd dit werkje een schotschrift genoemd, een in dezen tijd zeer begrijpelijke overdrijving, al is een schotschrift moeilijk te rijmen met Van Limborchs vriendelijke, irenische natuur, die steeds trachtte datgene wat hij meende te moeten zeggen zoo te zeggen, dat hij niemand persoonlijk kwetste. Als vervolg op het in 1650 door St. Curcellaeus uitgegeven: ‘Operum Episcopii Theologicorum tomus prior’ gaven Arnold Poelenburgh en Van Limborch het tweede deel van diens werken uit: M.S. Episcopii opera theologia pars altera (Amst. 1665) met een Admonitio ad lectorem Christianum van Van Limborch. Het was de bedoeling dit werk op te dragen aan de Engelsche kerk, maar door den oorlog met Engeland werd dit plan verhinderd. Toch werd het werk aan vele Engelsche geleerden toegezonden. Zoo schrijft Van Limborch op 31 Maart 1666 aan Petrus Gunningius, professor theologiae te Cambridge: ‘Tum ex aliorum relatu, tum praecipue ex juvenibus nostris, qui nuper in celeberrima vestra Academia peregrinati sunt, intelleximus clarissimi. M. Simonis Episcopiï opera tanto apud vos esse in pretio quanto hic a quibusdam injuste ac calumniose traducuntur. Avidissime, ut audio, primum eorum volumen a vobis acceptum et lectum est: non minore cum alacritate alterius editionem desiderastis’. Ondertusschen was Van Limborch
op 15 Augustus
| |
| |
1660 gehuwd met Elisabeth van Sorgen, wier vader bevriend was met Uyttenbogaert. Wel vele bekende Remonstrantsche namen komen wij bij Philippus van Limborch tegen; de zijne verdient niet minder bekendheid. Het huwelijk met Elisabeth van Sorgen was slechts kortstondig van duur, reeds in 1664 ontviel zij hem door den dood, hem één dochtertje nalatend, dat op den jongen leeftijd van 16 jaar stierf.
17 April 1667 werd Van Limborch beroepen naar Amsterdam, waar hem weldra (7 Augustus), op verzoek van Isaäc Pontanus, die als opvolger van Arnold Poelenburgh aan het Seminarium der Remonstranten was benoemd, doch die geschikter was voor den kansel dan voor den katheder, voorloopig de lessen aan het Seminarium werden opgedragen. Op 19 April 1668 volgde zijn definitieve benoeming tot hoogleeraar en hij heeft dit ambt tot zijn dood, 30 April 1712, met eere bekleed. Clericus, zijn lijkredenaar, prijst vooral zijn helderen trant van doceeren. Hoewel Van Limborch niet te klagen had over gebrek aan belangstelling vond hij de resultaten van zijn colleges toch te gering. Om vruchtbaarder te kunnen werken gaf hij daarom zijn studenten op om een deel van het werk van Gassendi thuis te bestudeeren, waarna hij er op college vragen over stelde. Deze methode beviel goed, zoodat ook andere hoogleeraren haar overnamen. De uitgave van belangrijke Remonstrantsche werken zette hij in 1669 voort. Toen gaf hij uit: ‘XXXII predicatien over verscheyde texten der h. schr Gedaen in de christ. verg. der Remonstranten tot Amsterdam en Rotterdam, door mr. S. Episcopius. Noyt voor desen gedruckt (Amst. 1669). Over de Dordtsche Synode van 1618 schreef hij in deze jaren: Korte Historie van het Synode van Dordrecht, Vervattende eenige aenmerkelijke en noyt voor-henen ontdekte bysonderheden: begrepen in brieven van Mr. John Hales en Dr. Walter Balcanqual van den Koning van Groot-Brittannie gesonden op de gemelde Synode; Geschreven aan den Heere Dudley Carlton Ambassadeur des selven Konings aen hare Hoog - Mog. Vertaelt uyt het Engelsch’ (Gouda 1671). Een 2de druk ‘oversien en verbetert’: 's-Gravenh. 1672. In 1670 had hij over deze materie een geschrift in pamflet-vorm in het licht gegeven, bij wijze van samenvatting: Korte overweginge van het
syn. van Dort, gehaelt uyt de brieven van Mr. Hales en mr. Balcanqual, geschr. uyt Dort aen den seer eerwaerdigen Heer Dudley Carleton, als toen ambassadeur in den Hage. In 't eng. besch. door dr. Laurentius Womachius, eertijds prof. der H. Theol. in de vermaerde academie tot Cambridge en tegenwoordigh Canonic tot Ely en Aerts-Diaken van Suffolk. Na de eng. copye, gedr. tot London ao. 1661 vert. in 't Nederd. (Amst. 1670). Dit geschrift werd in tweeden en derden druk toegevoegd aan de bovengenoemde uitgaven van de ‘Korte Historie’. Nadat reeds in 1674 met een voorrede van Van Limborch verschenen was: De zedelijke werken, behelzende den zeden-spiegel der deugden, met nog eenige andere tractaten Door St. Curcellaeus (Leiden 1674) verzorgde hij ook de volledige uitgave van Curcellaeus' werken: St. Curcellaei opera theologica, quorum pars praecipua institutio religionis christianae cum indicibus necessariis (Amst. 1675). Ondertusschen was Van Limborch op 9 Januari 1674 hertrouwd met Cornelia van der Kerk. Twee kinderen werden hem uit dit huwelijk geboren, ook ditmaal echter niet alleen vreugde brengend. Zijn zoon toch was zeer onfortuinlijk in den handel zoodat hij naar Engeland moest uitwijken. Te vermelden valt nog, dat hij zijn kinderen niet liet doopen voor zij de jaren des onderscheids bereikt hadden. Een tiental jaren gingen nu voorbij, die Van Limborch gebruikte om zijn belangrijkste werk te schrijven, dat in 1686 het licht zag: Theologia christiana ad praxin pietatis ac promotionem pacis christianae unice directa (Amst. 1686). Dit werk
| |
| |
werd vele malen herdrukt, het laatst in 1730. In de 4de en 5de uitgave (Amst. 1715, 1730) staat de oorspronkelijke latijnsche tekst van een verhandeling over de voorbeschikking: Relatio historica de origine et progressu controversiarum in Foederato Belgio de praedestinatione. Van Limborch heeft in dit werk voor het eerst een volledige Remonstrantsche dogmatiek gegeven. Het bleef jaren lang het leerboek, niet slechts in Nederland, maar ook in het buitenland, in het bijzonder in Engeland. In de jaren 1701 tot 1703 verscheen een Nederlandsche vertaling in drie deelen, van de hand van C. D(ankerts): Christelijke godgeleerdheid van Ph. v. Limborch, tot oeffening der godzaaligheid en bevordering der christ. vreede bijzonder aangeleid (Amst. 1701-1703). In zeven boeken, ‘Over de Heilige Schrift, Over God en de Goddelijke werken, Over de verlossing, Over de praedestinatie, Over de geboden van het Nieuwe verbond, Over de beloften en bedreigingen van het Nieuwe Verbond en Over de Christelijke Kerk’, zet Van Limborch zijn systeem uiteen. Belangrijk is zijn onderscheiding van necessaria en non-necessaria dogmata. Volgens hem zijn er slechts zeer weinig necessaria. Het dogma van de triniteit b.v. achtte hij geenszins noodzakelijk om zalig te worden. Evenmin dat van de praedestinatie. Het is dan ook begrijpelijk, dat de beschuldiging van Socinianisme den Remonstranten vaak voor de voeten geworpen is. Trouwens, reeds het niet-veroordeelen van de Socinianen en het feit, dat vele Remonstranten vriendschapsbetrekkingen met hen onderhielden - zoo was Van Limborch b.v. bevriend met Samuel Crell - was in de oogen van goed rechtzinnigen ten zeerste verdacht. Christoph Francke uit Kiel viel de Theologia Christiana aan in zijn Exercitationes Anti-Limborchianae (Col. 1694). A. van Cattenburgh, Van Limborchs opvolger als hoogleeraar aan het Seminarium, gaf een bloemlezing uit
de Theologia Christiana uit in 1726: Specilegium theologiae Christ. Phil. a Limborch variis dissertat. hist. eccl. refertum (Amsterdam 1726), terwijl hij afzonderlijk uitgaf: Verhandelingen van den eedt, vert. Met een nareden van A. van Cattenburgh (Amsterdam 1729).
Langzamerhand was Van Limborch geworden tot den primus inter pares, iemand die in belangrijke gevallen, de Broederschap betreffende, steeds geraadpleegd werd. A. des Amorie van der Hoeven geeft in zijn dissertatie meerdere voorbeelden (pag. 32 v.v.) We noemen hier het verzoek, door Joachim Oudaen gedaan aan den kerkeraad der Remonstrantsche gemeente te Rotterdam om tot het Avondmaal te worden toegelaten en om deel te nemen aan het Avondmaal der Rijnsburgers. De Rotterdamsche predikant Chr. Hartsoecker pleegde overleg met Van Limborch en diens afwijzend advies werd opgevolgd. Doch ook uit het buitenland werd zijn raad gevraagd, toen in het jaar 1673 eenige Quakers uit Frederikstad verbannen moesten worden op last van hertog Christiaan Albert van Holstein, terwijl de magistraat van Frederikstad uit Remonstranten bestond. Van Limborch adviseerde voorloopig niet aan het verlangen van den hertog gevolg te geven en, als deze er nogmaals over mocht beginnen, te antwoorden, dat Remonstranten niemand om het geloof verbanden. De briefwisseling betreffende deze kwestie bevindt zich in de bibliotheek der Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente te Rotterdam. In het geheel zijn er dertien brieven, waarvan ook enkele officieel van den Amsterdamschen kerkeraad zijn, hoewel ook hiervan de minute van de hand van Van Limborch is. Met vele Engelsche geleerden onderhield Philippus van Limborch een drukke briefwisseling. We noemen John Spencer, Ralph Cudworth, John Tillotson, den hofprediker van Willem III en aartsbisschop van Canterbury, Gilbert Burnet en John Locke. Vooral met den laatste, dien hij tijdens
| |
| |
diens gedwongen verblijf in de Nederlanden leerde kennen, verbonden hem sterke vriendschapsbanden en onderhield hij een drukke briefwisseling. Een duidelijk beeld van de uitgebreidheid van deze correspondentie krijgt men in de dissertatie van H. Ollion: ‘Notes sur la Correspondance de John Locke’ (Paris 1908, p. 9-22). Enkele citaten uit een brief van Locke, op 7 Juni 1689 aan Van Limborch geschreven, mogen hier volgen: ‘Vir amplissime’, zoo begint deze brief, ‘etsi ego eadem occasione heri ad te scripsi, jam iterum te saluto’. En Locke eindigt met de woorden: ‘Parum abfuit quin ego una ad vos rediissem. Sed impedierunt me quaedam necessaria quae me hic invitum detinuerunt’. Deze vriendschap bleef tot Locke's dood in 1704 bestaan. Van Limborch waardeerde Locke's ‘Reasonableness of Christianity’ zeer. Hij verwachtte van dit werk een sterk pacificeerenden invloed. Locke droeg aan Van Limborch zijn ‘Epistola de Tolerantia’ op. Daar van Limborch zeer ruimdenkend was, is het niet te verwonderen, dat ook vele andersdenkenden zich tot hem richtten. Johannes Bredenburg schreef hem een brief, waarin hij uiteenzette hoe er naar zijn meening waarheden des geloofs waren, die de rede te boven gingen. Van Limborch antwoordde, dat wat de rede leerde niet in strijd kon zijn met de waarheid. Wie meede, dat wonderen voor de rede onmogelijk waren deed daarom inconsequent, als hij toch aan wonderen bleef gelooven. Hij gaf deze briefwisseling uit in het werk: Schriftelijke onderhandeling tusschen den hr. Ph. van Limborch ende Johannes Breedenburg, rakende 't gebruyk der reden in de religie. Waar achter bij komen twee brieven van Limborg, een aan Pieter Smout, behelzende een antwoord op J. Breedenburgs laatsten brief en een aan N.N. nopende dezelfde geschillen (Rotterdam 1686). In hetzelfde jaar had Van Limborgh een
‘dispuut’ met Isaäc Orobio de Castro, een Joodsch geneesheer, die in Portugal drie jaar in de kerkers der inquisitie had doorgebracht en later verbannen was. Omstreeks 1664 kwam deze naar Amsterdam, waar hij weldra een vooraanstaande figuur was in het gemeentelijk en geestelijk leven der Portugeesche Joden. De met hem gevoerde disputen gaf Van Limborch uit in: De veritate religionis christianae amica collatio cum erudito judaeo. Subjungitur huic libro tractatus, cui titulus: Urielis a Costa exempla vitae humanae: addita est brevis refutatio argumentorum, quibus a Costa omnem religionem revelatam impugnat (Gouda 1687). In 1723 vertaalde J. de Goede dit werk met een aanhangsel waarin deze vertelt, hoe een dame door dit werk van Van Limborch weerhouden werd tot den Joodschen godsdienst over te gaan: Ph. van Limborchs vriendelyke onderhandeling met een geleerden Jood, over de waarheid van den christ. godsdienst, nevens Uriel Acostaas voorbeeld van 't menschelyk leven, met de aanmerkingen daar over. Alsmede een kort verhaal wegens de bekeering van eene juffrouw, die genegen zynde joodsch te worden, weder tot den christ. godsdienst gebragt is. Alles uit het lat. vert. (Amst. 1723). In dit verband kunnen we ook nog noemen de uitgave, in 1687 van: Onfeilbaarheit ende opper-rechterschap der roomsche kerke, ondersocht tusschen mr. S. Episcopius en Willem Bom, roomsgezinde. Noyt voor desen gedruckt (Rotterdam 1687). Aan Orobio de Castro dankte hij ook gegevens voor het belangrijke historische werk: Historia inquisitionis Cui subjungitur liber sententiarum inquisitionis tholosanae ab ao. Christi MCCCVII ad ann. MCCCXXIII (Amst. 1692). Na overleg met Locke droeg Van Limborch het werk op aan
den aartsbisschop Tillotson, die het zeer welwillend ontving. Het bekende boek van Balthasar Bekker De betooverde Wereld had niet Van Limborchs onverdeelde waardeering. Wel achtte hij Bekker als een vroom, gematigd en geleerd man, maar hij vond, dat zijn boek door- | |
| |
sloeg van het eene uiterste in het andere. In het jaar 1693 verscheen: ‘Predicatien van mr. S. Episcopius gedaen in de christ. vergad. der Remonstr. bij verscheide gelegentheden, en insonderheit op feestdagen. Hiervoor is gestelt een beschrijvinge van het leven van den autheur’ (Amst. 1693), terwijl de levensbeschrijving van Episcopius ook apart werd uitgegeven: Leven van Simon Episcopius, eertijds prof. der h. theol. tot Leyden, beschreven door Ph. van Limborch (Amsterdam 1693), en tevens een volledige herdruk volgde van alle tot dusverre uitgegeven preeken van Episcopius: Predicatien van mr. S. Episcopius gedaen in de chr. vergad. der Remonstranten. Verdeelt in drie deelen. Het laatste is vermeerdert met XVII predic., noyt voor desen gedruckt, bysonder die gedaen zijn op feestdagen. Hiervoor is gestelt een beschrijvinge van het leven van den autheur (Amst. 1693). Het leven van Episcopius verscheen in 1701 in het Latijn: Historia vitae S. Episcopii, scripta a Ph.A. Limborch, e belg. in lat sermonem versa, et ab auct. aliquot in locis aucta (Amst. 1701). In 1699 verscheen Van Limborchs verdediging tegen Van der Waeyen: Defensio contra Joannis van der Waeyen iniquam criminationem (Amst. 1699). Vermeldenswaard is nog het stichtelijke boekje: Welstervensleer voor ziekken, ofte onderrechtinge om ziekken naer den staet van hun voorgaende leven tot sterven te bereiden (Amst. 1700), terwijl in 1711 het licht zag: Commentarius
in Acta apostolorum et in Epist. ad Romanos et ad Hebraeos (Rotterdam 1711). Dit werk is echter meer practisch exegetisch, dan dat het philologisch gezien veel waarde heeft. K. Westerbaan gaf in 1725 een vertaling van het deel Hebreeën betreffende: Ph. Limborchs uitbreiding en uitlegging over den brief aan de Hebreen. Uit het lat. vertaald (Amst. 1725).
30 April 1712 stierf Van Limborch. Hij werd begraven in de Westerkerk te Amsterdam met een Oratio Funebris in obitum Rever. et Clarissimi Viri Philippi a Limborch, S. Theologiae apud Remonstrantes Professoris, defuncti, die XXX Aprilis, anno MDCCXII, habita a Joanne Clerico die VI Maji, quo sepultus est (Amst. 1712). Deze lijkrede, die ook in het Nederlandsch werd vertaald (J. de Klerk, Lyk-reden over 't afsterven van Philips van Limborch, hoogleeraar der H. Godtgeleertheit onder de Remonstranten, ontslapen in 't jaar 1712, Amst. 1712), is achter de laatste drukken van de ‘Theologia Christiana’ gevoegd. Posthuum verscheen, door de zorg van J. de Goede, die er ook een voorrede aan toevoegde: Kort en beknopt verhaal van Ph. v. Limborch wegens den oorsprong en voortgang der geschillen in de vereen. Nederlanden, over de praedestinatie met den aankleven derzelve. Uit het lat. vertaalt. Nevens een voorr. ter verdediging der Remonstranten tegen de lasteringen van do. Jacobus Fruitier in zijn boek genaemt Sions worstelingen (Amst. 1713, 1715). Dit werk is een afzonderlijke uitgave in vertaling van het bovenvermelde toevoegsel bij den 4den en 5den druk van de ‘Theologica christiana.’
In de Remonstrantsche kerk te Amsterdam bevindt zich een in 1705 door Chr. Lubienietzki geschilderd portret, in de Remonstrantsche kerk te Rotterdam één van de hand van H. van Limborch uit 1706. Voorts zijn er een drietal gegraveerde portretten, één door P. van Gunst, naar D. v.d. Plaats, één door P. van Gunst naar H. van Limborch en één van een onbekende (Zie: Muller, Cat. v. Portr. No. 3226-3228).
Tenslotte zij nog vermeld, dat zich in de Bibliotheek der Remonstrantsch-Gereformeerde Gemeente te Rotterdam en in die te Amsterdam een groot aantal manuscripten van Van Limborch bevinden.
Litteratuur: De naam van Philippus van Limborch komt voor in vrijwel
| |
| |
alle werken, die de op meer vrijheid gerichte geestelijke stroomingen van zijn tijd behandelen. Wel een bewijs dat deze man ondanks zijn veel omvattend werk aan het Seminarium en zijn diepgaande studiën toch midden in het leven stond. Het belangrijkste zijn de volgende geschriften:
Paquôt, Mémoires. T. I (Louvain 1765). - Glasius, Godg. Ned., Dl II ('s Hertogenbosch 1853). i.v. - Herzog, Realencykl. Elfter Band (Leipzig 1902), S. 501-503. (Art. van H.C. Rogge). - Molhuysen en Kossmann, N. Biogr. Wdb. IX. (Art. van F.S. Knipscheer). - Abr. des Amorie van der Hoeven, Abr. Fil.: Dissertatio Theologica inauguralis de Philippo A Limborch (Amst. 1843). - Rogge, Cat., Pamfl, Rem. Bibl., St. I, Afd. I blz. 52-56. - Sepp, Godg. Ond, I en II. - Tideman, Biogr. Naaml. Rem. Br. - H. Ollion: Notes sur la Correspondance de John Locke (Paris 1908). - John Locke: Reasonableness of Christianity. Duitsche vertaling van Prof. Dr. G. Winkler: Inleiding van Prof. Lic. Leop. Zscharnack (Giessen 1914). - G.J. Heering en G.J. Sirks, Het seminarium der Remonstranten driehonderd (1634-1934) jaar (Amst. 1934), blz. 101-107.
|
|