loosd. Hij trad zelfs actief op in de Waalsche gemeente te Aardenburg, waarvan hij van 21 Jan. 1740 tot 3 Juli 1741 consulent was. Het ging daar om het beroepen van een nieuwen predikant. Er was oneenigheid ontstaan tusschen den Kerkeraad en de burgerlijke Overheid. De magistraat wilde nl. een bepaald predikant zien aangesteld, die echter door den Kerkeraad werd afgewezen. Door dit geschil werd het beroepingswerk geremd, daar geen handopening werd verleend. De regeering week niet af van haar standpunt, en gaf als haar meening te kennen, dat de weigering van de zijde des Kerkeraads slechts uit ‘theologischen iver’ en uit de zucht van den consulent, Ds. A. Du Lignon van Groede om, ware het mogelijk, zich zelf als predikant op te dringen, te verklaren was. Nochtans werd door een handigheid van Du Lignon de handopening
verkregen van den Raad van State. Dit werd door de Magistraat niet aanvaard. Toch moest deze er zich ten slotte bij neerleggen en afzien van een verandering in de samenstelling van den Kerkeraad. De proponent Elie Palairet, den 3en Juli 1741 te Aardenburg beroepen, werd er den 22en Oct. d.a.v. bevestigd. Met hem heeft Du Lignon zijn leven lang op den voet van intieme vriendschap verkeerd.
Den 2en Mei 1749 nam laatstgen. een beroeping aan naar Doornik, waar hij in Juni d.a.v. bevestigd werd door Ds. J.L. Barbin, predikant te Yperen. Hij was daar niet alleen werkzaam als predikant der kleine Waalsche gemeente, maar was er tevens benoemd tot garnizoenspredikant; en stond als zoodanig in hooge achting. De stad Doornik, waarin op grond van het Barrièretractaat een Nederlandsch garnizoen lag, was juist weer heroverd op de Franschen, die haar vier jaren lang in hun macht hadden gehad.
In den tijd van Du Lignons werkzaamheid aldaar waren de meeste Protestantsche gemeenten in Frankrijk opgeheven, en de Protestanten werden bediend door zoogen. pasteurs du désert. In Picardië was de toestand vrijwel hopeloos, menig huwelijk van aldaar wonende Protestanten werd dan ook in de Barrière stad Doornik ingezegend. Van ver uit den omtrek kwamen de Protestanten de hulp van Du Lignon aldaar inroepen niet slechts voor huwelijksbevestiging, maar ook voor den Doop hunner kinderen en andere kerkelijke belangen.
Bij al den arbeid, waardoor hij in beslag werd genomen, vond Du Lignon nog gelegenheid een aantal geschriften van zijn hand in het licht te zenden. Zij behandelen voornamelijk Bijbelsche en profane antiquiteiten, en zijn alle door hem in de Fransche taal gesteld.
Zijn lijkrede op Prins Willem IV, uitgesproken den 31en Oct. 1751, negen dagen na diens overlijden, onderscheidt zich gunstig van zoovele andere bij dezelfde gelegenheid in druk verschenen. Al draagt ook zij de kenmerken van den tijd, waarin zij gehouden werd, zooals zekere overdrevenheid in opzet en beeldspraak, toch trekt zij de aandacht door haar dieperen, zinrijken inhoud. Zij is meermalen herdrukt en ook in Nederlandsche vertaling uitgegeven.
Uit zijn verdere uitgaven blijkt dat hij zich vooral gaarne bezighield met O. Testamentische studie. Op dit terrein bezat hij een encyclopaedische kennis, welke hij trachtte te brengen binnen het bereik van minder geletterden, die wegens gebrek aan beschikbaren tijd of door den afstand, waarop zij woonden van de groote bibliotheken, niet in staat waren uitgebreide werken van groote geleerden te bestudeeren. In de Préface van zijn Histoiré de l'Idolatrie payenne verklaart hij ten behoeve van dergelijke categorieën van menschen zijn boeken te willen schrijven. En dit is blijkbaar geen