Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 6
(1949)–Jan Pieter de Bie, Johannes Lindeboom, D. Nauta– Auteursrecht onbekend
[pagina 34]
| |
18en Febr. 1681Ga naar voetnoot1). Zijn beteekenis heeft hij te danken aan Jean de Labadie en de beweging der Labadisten. Na zijn eerste ontmoeting met De Labadie te Genève in 1665 is hij dezen op al zijn reizen gevolgd. Van zijn leven vóór laatstgen. jaar is bekend, dat hij in de rechtswetenschap heeft gestudeerd te Saumur; en daarna studiereizen ondernomen naar Holland en Engeland. Op zijn terugreis kwam hij in aanraking met den bekenden predikant C. Drélincourt te Parijs, die er hem toe bewoog in de theologie te gaan studeeren. Met dat doel begaf hij zich in 1665 naar Genève, waar hij, onder den persoonlijken invloed vooral van De Labadie, een vurig aanhanger werd van diens ideaal: een gemeente zonder vlek of rimpel. Aan de verwezenlijking van dit ideaal heeft hij gedurende zijn verder leven al zijn energie dienstbaar gemaakt. Tezamen met Pierre Yvon en Jean Menuret vergezelde hij De Labadie, die een den 4en Nov. 1665 op hem uitgebrachte beroeping tot predikant der Waalsche gegemeente te Middelburg had aanvaard, naar de Zeeuwsche hoofdstad. De Labadie stelde op het gezelschap van dit drietal leerlingen-geestverwanten prijs; hij beschouwde hen als de kern van de gemeente der ‘afgescheidenen’, die met hem geheiligd waren tot een de wereld verloochenend leven, in den trant van Voetius' pietistisch precisisme. (Vgl. hiervóór Dl. v, blz. 456, 457). Te Mannheim scheep gegaan kwam men den 16en Juni 1666 te Utrecht aan, waar het gezelschap door Anna van Schurman in haar woning allervriendelijkst werd ontvangen in bijzijn van Voetius e.a. professoren en dienaren des Woords. Ongeveer tien dagen later werd de reis voortgezet en nadat nog andere plaatsen o.a. 's-Gravenhage, waren aangedaan bereikte men Middelburg, waar De Labadie in Aug. 1666 in den dienst werd bevestigd. Al spoedig nam Du Lignon daar volijverig deel aan het leiden van conventikels, die bij voorkeur in het kerkgebouw werden gehouden buiten de gewone openbare godsdienstoefening. Dit had tengevolge dat de kerkelijke overheden ook hem niet ongemoeid lieten. Slechts met moeite gelukte het hem zijn laatste examen af te leggen, waardoor hij tot het predikambt kon worden toegelaten en niet lang daarna werd zijn moeizaam verkregen aanstelling tot ‘proposant’ en hulpprediker bij de Waalsche Gemeente hem weer ontnomen. Toen De Labadie met zijn Kerkeraad door de Waalsche Synode, die te Dordrecht samenkwam in Apr. 1669, uit zijn ambt werd ontzet, beteekende dit ook het einde mede van Du Lignons werkzaamheid te Middelburg. Zijn voornaamste arbeidsveld vond hij nadat De Labadie met zijn getrouwen, ingevolge een besluit der Staten van Zeeland buiten de provincie verwezen, zich te Amsterdam had gevestigd om daar een huisgemeente te vormen. Toen te Amsterdam meer van dergelijke huisgemeenten ontstonden, werden Du Lignon, Yvon en Menuret door oplegging der handen tot herders aangesteld. Ook gingen zendboden uit voor de propaganda van de gemeenten der ‘heiligen’. In dezen tijd reisde Du Lignon stad en land af, zelfs tot in het Rijnland, om gemeenten van dien aard te stichten. Ruim een jaar na hun komst te Amsterdam nam de werkzaamheid van De Labadie en zijn geestverwanten een einde op een laatste waarschuwing vanwege de stedelijke regeering wegens overtreding van het conventikel-verbod. Met een gezelschap van ongeveer 50 personen, onder wie Du Lignon zich bevond, reisde hij in Sept. 1670 over Bremen naar Herford in Westfalen, waar hem en zijn huisgemeente gastvrijheid | |
[pagina 35]
| |
was aangeboden door de prinses Elisabeth, dochter van Keurvorst Frederik van de Paltz. Hun verblijf daar duurde van begin Oct. 1670 tot Juni 1672 bij het uitbreken van den oorlog. Op weg naar Denemarken in de verwachting daar vrijheid van religie te vinden, werd men opgehouden in de (Deensche) stad Altona, waar De Labadie ziek werd en in Febr. 1674 overleed. Daarna kwam Du Lignon tot meer zelfstandige werkzaamheid. Met Yvon zou hij opvolger worden van den invloedrijken leider. In het voorjaar van 1675 namen de Labadisten te Herford, beducht voor gevaar van oorlog tusschen Denemarken en Zweden, de wijk naar Wieuwerd in Friesland, waar de freules van Aerssen haar kasteel met de binnen de grachten opgetrokken gebouwen, de Waltha- (of Thetingor) State, tot hun beschikking hadden gesteld. Slechts een klein gedeelte der huisgemeente vergezelde Yvon en De Lignon daarheen. Maar al spoedig na zijn komst aldaar moest hij weer vertrekken om zijn vriend, den vermaarden medicus J.F. Helvetius te Amsterdam te gaan consulteeren vanwege een lichaamsgezwel, waardoor hij hevige pijn leed. Na deskundige behandeling kon hij daarop zijn bezigheden hervatten. Maar later openbaarde zich de kwaal nog erger dan te voren, zoodat hij besloot nog andere geneeskundigen te gaan consulteeren te 's-Gravenhage en te Rotterdam. Gedurende zijn afwezigheid overleed zijn echtgenoote, de zeer vermogende Labadiste Maria van der Haer, met wie hij te Herford in het huwelijk was getredenGa naar voetnoot1). den 28en Dec. 1680 in het kraambed. De tijding van het gebeurde deed hem in aller ijl naar Wieuwerd terugkeeren. Toen hij al meer verzwakt door zijn smartelijk lijden zijn einde voelde naderen liet hij zich overbrengen naar aangetrouwde familieleden te 's-Gravenhage, waar hij op ongeveer vijftigjarigen leeftijd, nog geen twee maanden na den dood zijner vrouw overleed. De aangrijpende gebeden, waarin hij God gedankt had voor zijn aanvankelijk herstel, zijn opgeteekend door Yvon a.w. (zie ond. Litt.). Al is P. De Lignons verblijf te Wieuwerd niet van langen duur geweest, toch heeft hij zich voor de Labadisten in zijn korten diensttijd aldaar verdienstelijk gemaakt. Nauwelijks waren zij er aangekomen of zij werden voor de Friesche Synode gedaagd (1 Juni 1675). De bekende Professor in de theologie Herm. Witsius moest hen ondervragen. Yvon en Du Lignon, als afgevaardigden daarheen gezonden, kweten zich handig van hun taak, zooals Yvon mededeelt in zijn geschrift: Besluyt van Schriften sedert eenigen tijd aen 't licht gegeven. Amst. 1686. Hij verhaalt hier, hoe hun werd gevraagd of zij de leer in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, in den Heidelbergschen Catechismus en in de Besluiten van de Synode te Dordrecht van 1618 en 1619 vervat in alle stukken als Bijbelsch erkenden, en hoe zij daarop antwoordden dat de Christelijke leer, die in de genoemde geschriften is uitgedrukt, door hen in hun Declaratio fidei als Bijbelsche leer erkend werd. Met dit antwoord nam men genoegen. | |
[pagina 36]
| |
Yvon zegt letterlijk in zijn bovengen. geschrift: ‘De eerste van de beschuldigingen bestaet daer in dat wy in een seker geschrift, overgegeven in handen van de heeren Commissarissen deser Provintie souden hebben verklaart, dat wy de Nederlantsche Geloofs-Belijdenis, de Heydelbergse Catechismus en de Acta van 't Dordrechtsche Synode in alle hare deelen toestemden, en dat dit echter niet soo en is. Deze woorden in alle hare deelen zijn niet uyt onse pennen gekomen - in 't tegendeel soo hebben wy se expres en met voordracht uyt gesloten. Men vraegde ons of wij de Leere in de voorseyde boeken begrepen ten opzicht van alle hare deelen niet erkenden het woordt Gods gelijkformig te zyn? waarop wij alleen antwoordden dat wy hooglick en in oprechtigheyt de geseyde leere approbeerden - wij hebben se in onse antwoort expresselick uytgelaten; en geloofden zelfs dienmals dat dit daerna noch door de gedeputeerde van 't Synode soude voorgesteld zijn geworden. Daarom als wy tot de tweede conferentie gingen, soo hebben wy een geschrift met ons genomen, waer in wy in het kort hadden opgestelt het gene, waer mede wy geen eigentliche vereeniging vonden. Ik sou dat voorsegde geschrift noch konnen toonen, synde onderteykent van my en van myn weerde broeder Dulignon saliger, 't welck wy niet hebben vertoont, omdat men ons daartoe geen aanleiding gaf’. Naast de profetische figuur van J. De Labadie en den meer genialen P. Yvon komt P. Du Lignon uit als de energieke werker, wiens prestaties in dienst van het Labadisme vooral gelegen zijn op practisch terrein. Portretten van P. Du Lignon zijn niet bekend. Zijn geschriften zijn de volgende: [Met J. De Labadie en P. Yvon] Eclaircissement de la foy des sieurs J. de Labadie, P. Yvon et P. Du Lignon, Hereford 1671. Ned. vert. Amst. 1671. (In den Catechismus van Du Lignon wordt een tweede dr. vermeld). Latijnsche vert. Veritas sui vindex. Seu solennis fidei declaratio Joh. de Labadie, Petri Yvon & P. Dulignon. Pastorum etc. Herford. 1672. - [Met J. De Labadie en P. Yvon]. De Tabernakel Gods ontdekt. Herford. 1672. - Catéchisme ou Instruction chrétienne proposant en abrégé les véritez principales de la foy et les maximes les plus importantes de la piété et de la conduite de la vie; en trois parties. Amst. 1681. 12o. Ned. vert. Catechismus of Christelicke Onderwysinge enz. Amst. 1682. 8o. - Le pauvre d'esprit. Ned. vert. De arme van geest. Amst. 1686. 12o. Ned. vert. getiteld: De nedrige van herten of des christens nedrigheyt, door P. Dulignon in zijn leven herder der afgezonderde gemeynte tot Wieuwert. Amst. 1686. - La corruption du souci et la delivrance que la grace en fait dans les vrais fidelles. Avec la conduite paternelle de Dieu sur ses enfans. Amst. 1687. 8o. Bovenstaande geschriften zijn meerendeels aanwezig in de Univ. Bibl. te Leiden en in de Bibl. Thysiana aldaar. Voorts wordt nog van hem vermeld zonder pl. en jr.: Emanuel ou la connaissance du Seigneur Jésus selon divers de ses principaux états, en cinq traittéz. Ook wordt hij genoemd als medewerker aan een der geschriften van P. Yvon: L. homme pénitent, waarvan plaats en jaar van uitgave niet vermeld worden (Herzog, Realencykl. (3te Aufl.) XXI (1908), S. 586). Duker (Voetius III, blz. 216, 217) acht het waarschijnlijk dat door Du Lignon en de zijnen, of misschien door één hunner het blauwboekje is opgesteld, anoniem verschenen onder den titel Nouvelle conviction manifeste des calomnies semées tant de vive vois que par écrit par les enemis et adversaires du Sr. Jean de Labadie, pasteur, contre sa vie, sa conduite, et cele de sa maison; avec une antiere justification de son | |
[pagina 37]
| |
innocence sur ces points, L'imprimée l'an 1670Ga naar voetnoot1). (Knuttel, Cat. Pamfl. No. 9855). Litteratuur: La France Protestante. 2me éd. T.V. (Paris. 1886), 733-735. - Biogr. Wdb. v. Prot. Godg. in Ned. V, blz. 456-467 (art. De Labadie). - J. Koelman, Historisch Verhaal nopens der Labadisten scheuring (Amst. 1683; 2e dr. Leeuw. 1770). - A.M. v. Schurman, Eukleria seu melioris partis electio. (Altonae 1673; pars secunda. Amst. 1685). - P. Yvon, Getrouw Verhael Van den Staet en de Laetste Woorden en Dispositiën sommiger personen, die God tot sich genomen heeft uyt, de Gereformeerde en van de Werelt afgesonderde Gemeynte, voor desen vergadert tot Herfort en tot Altena, en tegenwoordig tot Wiewert in Friesland. (Amst. 1681), S. 160-303. - H. Heppe, Geschichte des Pietismus und der Mystik in der Reform. Kirche, namentlich der Niederl. (Leid. 1879), S. 285, 286, 309, 311, 332, 334, 336, 340, 348-350, 352, 353n), 364, 365n). - W. Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus in der Reform. Kirche der Niederl. bis zur Labadistischen Krisis 1670. (Leipzig 1911), reg. - Schotel, Anna Maria van Schurman, blz. 211, 222, 242, 258, 260; Bijl. blz. 133, 134, 137. - Duker, Voetius III, reg. - Ypey en Dermout, Gesch. N.H.K. III, blz. 108; Aant. blz. 64. - P. Dittelbach, Verval en val der Labadisten, of Derselver Leydinge en wyse van doen in haare Huys-houdinge, en Kerk-formering, als ook haren op- en nedergang, in hare Colonien of Volk-plantingen nader ontdekt. Voornamelik Derselver Leere en Leydinge omtrent het Christelyk Huwelik, uytgehaelt en tegengesproken. Alles in 3 Brieven. Amst. 1692. |
|