Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 6
(1949)–Jan Pieter de Bie, Johannes Lindeboom, D. Nauta– Auteursrecht onbekend[Helperus Ritzema van Lier]LIER (Helperus Ritzema van), geboren te Assen den 4en Nov. 1764, overleden te Kaapstad den 21en Maart 1793, was een der tien kinderen uit het huwelijk van Mr. Johannes van Lier, eerst Ette (lid van het hoogste Gerechtshof van het Landschap Drenthe), daarna Gedeputeerde en vervolgens Ontvanger-Generaal van gen. Landschap, en Rollina Hofstede, jongste zuster van den vermaarden Petrus Hofstede (zie vóór Dl. IV, blz. 138-152), die grooten invloed heeft uitgeoefend op zijn geestelijke ontwikkeling en van wiens hand ook de ‘Karakterschets’ is na den vroegtijdigen dood van zijn neef in de Boekzaal geplaatst (zie onder Litt.). Reeds op de lagere school onderscheidde hij zich, evenals later op de Latijnsche School te Groningen door zijn buitengewone lees- en weetgierigheid, waaraan zich bij hem paarde een zeldzaam sterk geheugen, dat hem in staat stelde lange redevoeringen of preeken, die hij beluisterd had, woordelijk weer te geven, en jaartallen uit de Geschiedenis te onthouden. De Fransche taal had hij zich door eigen oefening aangeleerd. Nog geen vijftien jaar oud verliet hij, voorzien van meer dan één eereprijs, den 5en Juli 1779 de Latijnsche School met het voordragen van een oratie de Laudibus Historiae. Den 8en d.a.v. reeds werd hij ingeschreven als student aan de Groningsche hoogeschool. Aanvankelijk legde hij zich hier toe op de studie der Oostersche talen, maar tevens verdiepte hij zich vooral in de wiskunde en de wijsbegeerte. Daarna wijdde hij zich aan zijn hoofdstudie, de theologie. Het was zijn bestemming predikant te worden, hoewel hij in zijn jeugd een periode doormaakte, waarin het scheen alsof het zoover niet zou komen. Opgevoed door godvruchtige ouders keerde hij zich nl. een tijdlang àf van het geloof, verzuimde hij de openbare godsdienstoefeningen en het eenzame gebed, terwijl hij zich overgaf aan de lectuur van schadelijke boeken, en behagen vond in het weerspreken van den Bijbel. Wel ging hij zich in zijn gedrag niet te buiten en bleef hij zijn studie met ijver voortzetten, maar zijn hart was vol hoogmoed en eigengerechtigheid en zijn verbeelding verontreinigd. In bovengen. ‘Karakterschets’ wordt hiervan geen melding gemaakt. Hijzelf bekent het echter in zijn (later in dr. verschenen) brieven aan den bekenden Londenschen prediker John Newton gericht nadat hij door het lezen van eenige van diens geschriften tot andere gedachten was gebracht. Deze brieven bevatten niet alleen lezenswaardige overdenkingen, maar ook een treffend verhaal van de leidingen Gods, waardoor uit de duisternis voor hem het licht was opgegaan. Na vele beproevingen had het plotseling sterven van de jonge vrouw, met wie hij gehoopt had eerlang in het huwelijk te treden, hem zoozeer aangegrepen dat hij tot volslagen levensmoeheid was vervallen. Maar, zooals hijzelf verzekert, was die gebeurtenis juist het middel geweest tot zijn krachtdadige bekeering. Den 10en Mei 1783 behaalde hij den graad van ‘Artium Liberalium Magister et Philosophiae Doctor’ na publieke verdediging van een philosophische dissertatie De Officiis erga nosmetipsos aliosque caussis finalibus et summa nostra indigentia repetendis, nadat hij den 5en Juni van het voorafgaande jaar een andere verhandeling, eveneens in het openbaar had verdedigd, nl. een Dissertatio Philosophica, in quo disquiritur qualem necessitatem voluntati creaturarum intelligentium fatum morale divinaque | |
[pagina 19]
| |
praescientia adferatGa naar voetnoot1). Daardoor stond hij niet alleen goed aangeschreven bij zijn professoren, maar kreeg zijn naam een gunstigen klank ook in breederen kring. Dat hij in zijn latere academiejaren zich met exacte wetenschap bleef bezighouden bewijst zijn in 1784 te Groningen uitgegeven verhandeling Over het algemeen en bijzondere gebruik der Aerostatische machines en de verschijnselen, die dezelve ons kunnen opleveren. Gron. 1784. 8o. (Univ. Bibl. Utr.). Den 24en Mei 1785 werd hij te Zweeloo door de Classis van Emmen praeparatoir geëxamineerd en beroepbaar gesteld. Nadat hij daarop zijn begeerte had te kennen gegeven om de Indische Kerk te dienen, legde hij den 10en Jan. 1786 met grooten lof voor de Classis van Amsterdam het peremptoir examen af, waarop hij met oplegging der handen tot zijn toekomstig dienstwerk werd ingezegend. Vervolgens werd hij door de Heeren der O.I. Compagnie benoemd tot predikant aan de Afrikaansche kust. Nadat hij daar in Sept. 1786 den voet aan wal had gezet, vervulde hij al spoedig een predikbeurt te Kaapstad, waar hij door zijn buitengewone spreekgaven een zóó diepen indruk maakte dat de Gouverneur van der Graaf en de Politieke Raad hem aanstelden tot derden leeraar aldaar. Den 8en Oct. d.a.v. werd hij door den oudsten leeraar van de gemeente dezer hoofdstad van de Kaap de Goede Hoop bevestigd (m. Jes. XL:9), waarna hij den 15e d.a.v. zijn intrede deed (m. 1 Cor. II:2). In zijn kortstondige bediening heeft hij volijverig gearbeid. Behalve de naar beurtorde hem toegewezen predikdiensten hield hij nog een buitengewone wekelijksche predikatie. Zijn preeken waren met zout besprengd en tevens eenvoudig. ‘Ik predik’ - zoo verklaart hijzelf omtrent zijn uitgegeven bundel preeken - ‘om verstaan te worden en verre het grootste deel mijner toehoorders bestaat uit ongeleerde en eenvoudige lieden, die mij nauwelijks verstaan, wanneer ik meen mij zeer klaar en duidelijk te hebben uitgedrukt’. De gemeente verkeerde onder zijn bediening in bloeienden toestand. In zijn omgang met de menschen maakte hij geen onderscheid tusschen maatschappelijke klassen en won hij veler hart. Sterk woog hem de bekeering der Hottentotten in het omliggende land. Vandaar ook dat hij met groote sympathie het plan der O.I. Compagnie steunde om een Seminarium te stichten tot bevestiging en uitbreiding van het Evangelie in de Indische en Afrikaansche gewesten, zooals dit ettelijke jaren te voren door Petrus Hofstede was bepleit (zie: de Bie, Hofstede, blz. 333-342, 352-354). In een brief aan dezen dd. 24 Maart 1790 spreekt v. Lier de hoop uit dat het door zijn oom gepropageerde genootschap tot voortplanting van het Christendom in de overzeesche bezittingen met het daarbij behoorend Seminarium zou tot stand komen tot heil ook van de Hottentotten. Hij wekte alle wèlgestelden tevens op de uitvoering van dit plan financiëel te steunen. Ondanks zijn zeer zwakken gezondheidstoestand bleef hij zich bij zijn ambtswerk ook nog bezighouden met wetenschappelijke studie. Zijn beide bekroonde Verhandelingen, ter beantwoording van uitgeschreven prijsvragen van het ‘Haagsch Genootschap tot verdediging van den Chr. Godsdienst’ getuigen daarvan (zie ond. zijn geschr.), en ook zijn benoeming tot lid van de Academie der Wetenschappen van Sienna (in Toscane), die hem een gouden médaille toekende voor zijn physische verhandeling over de verschillende soorten van lucht, en van het Genootschap der Kunsten en | |
[pagina 20]
| |
Wetenschappen te Batavia. Intusschen beoefende hij ook de studie der Letterkunde, waaraan hij al te vaak een gedeelte van zijn nachtrust opofferde. Een en ander ondermijnde zijn gestel dermate, dat hij onverwachts overvallen werd door een bloedstorting, die hem den dood nabij bracht tot groote ontsteltenis van zijn gemeente en van den breeden kring zijner aanhangers. De volstrekte rust en stilte, die hem daarop was bevolen, hadden tengevolge dat hij tegen aller verwachting in herstelde. Te vroeg echter toog hij, hoezeer het hem was ontraden, opnieuw aan den arbeid. Bezield en bezielend preekte hij weer. Maar hij bleek zijn krachten overschat te hebben. Kort daarop zonk hij op den preekstoel ineen. In zijn laatsten levenstijd was hij geheel losgemaakt van het aardsche en zelfs de tranen van zijn vrouw met een zuigeling op haar schoot en met drie jonge kinderen bij haar vermochten zijn geloofsverzekerdheid en blijdschap niet te temperen. Hij verzocht zijn ambtgenooten aan de gemeente te zeggen dat hij de eeuwige zaligheid niet verwachtte, maar deze nu reeds genoot. Na het ontslapen van den 28-jarige hield de oudste predikant, die hem te Kaapstad had bevestigd, een lijkrede over Openb. XIV:13. Zijn naam is bewaard gebleven in de geschiedenis der Kerk in Z.-Afrika als die van een harer beste voorgangers. Hij huwde den 7en Jan. 1787 met Maria Johanna van der Riet. Volgens opgave in het N.B. Wdb. (t.a.p. zouden uit hun huwelijk twee kinderen geboren zijn; in de ‘Karakterschets’ (Boekz., t.a.p.) is sprake van vier kinderen, die hij bij zijn sterven naliet. Een jongere zuster van H.R. van Lier, Catharina Allegonda van Lier (1768-1801), die, met nog een andere zuster, haar broeder naar de Kaap de Goede Hoop vergezelde en aldaar ruim 8 jaar na dezen overleed, verkreeg bekendheid door de uitgave van een Dagboek, dat, na haar verscheiden uitgegeven door haar verloofde den zendeling J.J. Kicherer, een vierden druk heeft beleefd. Ook is van haar afkomstig Gezang XXVIII in den Bundel de Ev. Gezangen voor de Ned. Hervormde Kerk in gebruik genomen in 1807, gedeeltelijk daaruit overgenomen in den N. Bundel aangeboden door de Alg. Syn. der N.H.K. in 1938 ond. Gez. 200. Vgl. hiervóór Dl. IV, blz. 746; A.W. Bronsveld, De Ev. Gezangen, verzam. in de jaren 1803-1805, in gebr. bij de N.H.K., blz. 194-197; T.J. Servatius, Vrouwen uit onze Historie. Nijk. [1940], blz. 196-208. Een afbeelding van H.R. van Lier in silhouet komt voor op het titelblad zijner Nagelaten eenvoudige leerredenen (uitgeg. d. J.J. Hofstede). Van hem heeft behalve het bovenvermelde het licht gezien: Verhandeling over des menschen oorsprongelijke verplichting en den aart der gehoorzaamheid, die de Wet Gods vordert. (m. zilv. bekr.) in: Prijsverh. v.h. Haagsch Gen. t. verded. v.d. Chr. Godsd. v.h. jr. 1791. - Verhandeling over de beste middelen om den gemeenen man het belang v.d. godsdienst te doen gevoelen, en hem ter verkrijging v. rechtmaatige begrippen omtrend denzelven bevorderlijk te zijn (m. goud bekr.) in: Prijsverh. v.h. Haagsch Gen. als boven v.h. jr. 1792. Verzameling van eenvoudige leerredenen van de gemeente v.d. hoofdplaats v. Cabo de Goede Hoop ter gedachtenis toegewijd door haar medeleeraar Helperus v. Lier. Utr. 1792. 8o. Hiervan verscheen na zijn overlijden een 2e dr. m.e. nieuwe voorr. v. zijn vriend Ds. C. van der Leeuw in 1796, later nog gevolgd door een 3en dr. (Vgl. hiervóór Dl. V. blz. 691). Een aantal predikatiën, door v. Lier zelf nog vóór zijn dood gereedgemaakt, is na zijn dood gebundeld uitgegeven door zijn neef Johannes Jacobus Hofstede, pre- | |
[pagina 21]
| |
dikant te Breda, onder den titel: Nagelaten eenvoudige leerredenen. Amst. 1807. 8o, herdr. ald. 1836. 8o. Het was v. Liers bedoeling dat zijn bovengen. brieven aan John Newton ten nutte van hun medegeloovigen in druk zouden worden uitgegeven, hoewel bij voorkeur niet met vermelding van zijn naam. De brieven waren door hem in de Latijnsche taal geschreven, omdat Newton het Hollandsch niet verstond, en hijzelf het Engelsch niet voldoende machtig was. Newton droeg de overzetting in het Engelsch op aan hun beider geestverwant den godzaligen William Cowper, Calvinist met methodistischen inslag, vooral bekend als zeer talentvol dichter. De door dezen vertaalde brieven zagen in 1792, voorzien van een voorrede van Newton in Schotland het licht, later gevolgd door een 2e uitgave. Ook in Holland zijn deze brieven gepubliceerd in een boekdeel, dat mede in Z.-Afrika een goeden ingang vond. Litteratuur: Karakterschets v. Helperus Ritzema van Lier. In: Boekz. 1793b, 728-739 (zie hiervóór blz. 18) en ook afzonderlijk gedr. en verkrijgbaar gesteld; later opnieuw geplaatst voor de bovengen. Nagelaten eenvoudige leerredenen, uitgeg. door J.J. Hofstede. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. IV, k. 914-916 (art. v. Jhr. mr. M.A. de Savornin Lohman), waar de titel van v. L.'s dissertatie, waarop deze gepromoveerd is, niet wordt vermeld en het bericht omtrent zijn promotie correctie behoeft. - Alb. stud. Gron., k. 234, 291. - John M. Carter, Geschiedenis der Ned. Geref. Kerk in Z.-Afr., Amst. Z.j.), blz. 29-32, 35, 36. - J. du Plessis, A history of Christian Mission in South-Africa. Lond. (1911), p. 61-64, 69, 71, 72, 129, 419. - C. Spoelstra, Bouwstoffen voor de geschiedenis der Ned. Herv. Kerk in Z.-Afr., reg. |
|