Ten derden male verleende het Haagsch Genootschap hem dezelfde onderscheiding voor zijn verhandeling: De eere van Moses, van Jehova en van Jesus Christus, verdedigd tegen den schrijver der Philos. Onderzoekingen over de Godgeleerdheid en Godsdienst in het algemeen, en die der Joden in het bijzonder. In: Verhand. v.h. Gen. (1806).
Bijzondere aandacht trok zijn anoniem verschenen geschrift: Gedachten over de regte behandeling van eenige voorname leerstukken van de Gereformeerde Kerk en derzelver aanwending in het gemoedsbestuur Leeuw. 1795. 8o. (v. Doorninck, Verm. en naaml. Schr. II, no. 1278). Ypey en Dermout (Gesch. N.H.K. IV, blz. 274-276) slaan de verdiensten van dit naamloos verschenen werk van Liefsting hoog aan vanwege de wijze, waarop hij hier ‘het middenpad tusschen de duitsche neologie en de vaste gehechtheid aan oude, menschelijke, godgeleerde begrippen betrad.’ Hij nam het standpunt in, waarop ‘godsdienstleer’ en ‘godgeleerdheid’ onderscheiden worden, en hij zette dit standpunt zóó goed uiteen als, naar het oordeel van gen. schrijvers, vóór 1795 nog nooit door iemand in de Ned. Hervormde Kerk was gedaan. Ook daarna bleef hij het handhaven. In dat opzicht had volgens hen ‘niemand grootere verdiensten dan deze uitmuntende vriesche kerkleeraar’. In breeden kring daarentegen verwekten deze Gedachten van Liefsting in hooge mate ontstemming en tegenspraak. Men vond daarin een ondermijning van de fundamenteele waarheden door de Gereformeerde Kerk hier te lande beleden.
Zijn meest bekende, tevens laatste werk was: De Leer der Geref. Kerk, naar den leidraad van den Heidelbergschen Catechismus verklaard en toegelicht ter onderrigting en stichting van ongeleerden, Leeuw. 1810. 3 dln. 8o. Hierin spreekt hij vol lof over den Heid. Cat. als een eerbiedwaardig overblijfsel uit de dagen der Hervorming, maar voor een bindend belijdenisgeschrift wil hij hem evenwel niet aanzien. Van dit boek beleefde hij nog een 2en druk. Leeuw. 1820-1822. 3 dln. 8o (Kon. Bibl.). Vgl. Schotel, t.a.p.
Liefsting was gehuwd met Hendryka Geertruid Sluiter (dochter van Ds. Wilh. Sluiter, pred. te Rouveen), overl. te Rauwerd 16 Nov. 1813.
Een goed portret van Liefsting hangt in de kerk te Rauwerd.
Behalve de bovengen. zijn nog de volgende naamloos uitgegeven geschriften van zijn hand te vermelden:
Het Avondmaal van Jezus en deszelfs waarneming meer eenvoudig gemaakt of gedachten ter wegneming van eenige gebreken in de leere .... Amst. 1790. 8o. (v. Doorninck, Verm. en Naaml. Schr. II, no. 307). - Zedige gedachten over eenige volksbegrippen in de Geref. Kerk, derzelver bronnen en geneesmiddelen. Z. pl. [1791]. 8o. (Dez., a.w. II, no. 1286). - Gedachten over het Predikampt in de Geref. Kerk, en deszelfs rechte waarneming naar de gesteltheid van dezen tijd, doormengt met aanmerkingen over verschillende onderwerpen. Z. pl. en jr. [Amst. 1794]. M. vervolg. Leeuw. 1804 8o. (Dez., a.w. II, no. 1286). - Aanmerkingen over de nuttigheid van 't opmerken der verscheidenheid van den menschelyke gemoederen. Leeuw. 1798. 8o. (Dez., Anon. en Pseud., no. 68). - Onderrigtingen voor ongeleerden bij het lezen van den Bijbel en het gebruik v.d. Catechismus en de Liturgie. Leeuw. 1806. 8o. (Kon. Bibl.). - Het Ongegronde van sommige vooroordeelen tegen het Evangelisch Gezangboek. Leeuw. 1807. 8o. (Dez., Verm. en Naaml. Schr. II, no. 2675). - Het Ongegronde van sommige vooroordeelen tegen de Geref. Kerk, derzelver leere, leerwijze, leden, en inrigting, aangewezen in gesprekken. Leeuw. 1808. 88o. (Dez., a.w. II, no. 2674). Ook houdt men hem voor ‘Een leeraar onder de Protes-