Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Melchior Leydecker]LEYDECKER (Leydekker, Leidecker) (Melchior), geboren in 1645, overleden te Batavia den 16en Maart 1701, was een der kinderen uit het huwelijk van Marinus Leydecker en Digna Brandijn. Hij zag het levenslicht te Amsterdam, evenals zijn oudere broeder Hubertus, die achtereenvolgens als predikant is werkzaam geweest te Noordgouwe (1662-1671) en Malakka (N.O.I.) (1672-1682) (zie over dezen: v. Troostenburg de Bruyn, Biogr. Wdb. O.-I. Pred., blz. 257, 258; Nagtglas, Levensber. II, blz. 65). Zeeuw van geboorte, zooals hier en daar wordt vermeld, was Melchior Leydecker dus niet, al behoorden zijn ouders beiden tot Zeeuwsche geslachten. Uit Zierikzee, hun woonplaats, waar de familie Brandyn tehuis behoorde, waren zij verhuisd naar Amsterdam, vanwaar zij later metterwoon naar Zierikzce terugkeerden. Hier werd | |
[pagina 773]
| |
hun zoon Melchior dan ook opgevoed totdat hij rijp werd geacht voor het ontvangen van hooger onderwijs. Zijn academiejaren brachten hem rijke afwisseling; hij studeerde in de natuur- en de geneeskunde zoowel als in de godgeleerdheid en liet zich inschrijven in het album studiosorum van drie hoogescholen, de Geldersche (11 Sept. 1660 en andermaal als med. cand. 1 Mei 1667), aan de Groningsche (27 Sept. 1662) en aan de Leidsche 1 Oct. 1665. Hij volbracht zijn onderscheiden studiën met grooten lof en promoveerde tot doctor zoowel in de medicijnen, als in de theologie. Een gedrukte brief van zijn hand de variatione Magnetis a suo quondam solito puncto werd nog in later tijd door deskundigen gewaardeerd (Nagtglas, Levensber. t.a.p.; Jöcher, Gel.-Lex. II S. 2414). Nadat hij van 1671 af gedurende enkele jaren de zoogen. kruiskerken in Vlaanderen als predikant had gediendGa naar voetnoot1), werd hij in 1674 door de Classis van Walcheren als zoodanig beroepen naar Oost-Indië. Den 19en Aug. 1675 met het jacht ‘Odijck’ daar aangekomen, verkreeg hij niet terstond een vaste standplaats. Gedurende het geheele jaar 1677 deed hij dienst als leger- en vlootpredikant in den legertrein en vloot onder den Generaal Speelman op en om Oost-Java. In Juli 1678 beroepen te Batavia diende hij vervolgens tot aan zijn overlijden de gemeente aldaar. Leydecker behoort onder de meest bekwame en ijverige predikanten, die de O.I. Kerk hebben gediend. Hij was een man van groote geleerdheid en beschaving, van veel invloed ook bij de Regeering, waar hij onder de Raden van Indië twee zwagers had. Te Batavia raakte Leydecker in het bezit van eenige Maleische geschriften. Zoo kwam hij ertoe meer bepaald van de studie dezer taal werk te maken en de hand te slaan aan de vervaardiging van een maleisch-Hollandsch Woordenboek (in MS), opgesteld uit de werken van echt Maleische schrijvers, waarvan echter slechts het eerste deel voltooid is. Vervolgens zocht hij een systeem uit te denken om het Maleisch met ons letterschrift te kunnen schrijven en weldra zette hij er zich toe met de vertaling van den Bijbel in het Maleisch een begin te maken. Tot dusverre bestonden zulke vertalingen in druk van gedeelten van het O. zoowel als van het N. Testament; een en ander bezorgd door A. Czn. Ruyll, Jan van Hasel, J. Heurnius (vgl. hiervóór Dl. III, blz. 794, 795) en Dan. Brouwer (vgl. hiervóór Dl. I, blz. 660, 661). Maar naast deze onderling afwijkende vertalingen was er behoefte aan één vertaling van den geheelen Bijbel in het Maleisch. Het werk, waarmede Leydecker een begin had gemaakt om in die behoefte te voorzien, liet hij al spoedig weer rusten uit vrees dat zijn arbeid vergeefsch zou zijn. Maar op aandrang van den Kerkeraad van Batavia, die hem daarbij steun toezegde, hervatte hij het in 1692 of begin 1693. In Dec. van laatstgen. jaar werd hij van een gedeelte van zijn predikdienst vrijgesteld, om zich te beter aan zijn Maleische vertaling te kunnen wijden. Toen hij ermede gevorderd was tot Efese 6:6, ontgleed door zijn plotseling sterven de pen aan zijn hand. Zijn werk werd voortgezet door Ds. P. van der Vorm, destijds eveneens predikant te Batavia, die het nog in hetzelfde jaar (1701) mocht voltooien. | |
[pagina 774]
| |
Reeds tijdens de wording van Leydeckers vertaling was er een felle strijd ontstaan tusschen hem en Ds. Fr. Valentijn, die in 1688 op zijn standplaats Amboina ook een begin had gemaakt met zijn Maleische Bijbeloverzetting. Het ging daarbij over het gebruik van hoog- of van laag-Maleisch. Leydecker had zich beijverd het beste, het meest grammaticale Maleisch voor zijn vertaling te gebruiken en had daarbij maar al te vaak de toevlucht genomen tot Arabische woorden, als hij geen Maleische woorden vond, waarmede hij de geestelijke begrippen kon weergeven. Valentijn daarentegen, had het Maleisch gebruikt, zooals dit toentertijd voor de prediking in het Ambonsche gebezigd werd, opdat de vertaalde Bijbel tenminste in de Molukken door de inlandsche Christenen verstaan zou worden. Terwijl nu de Kerkeraad te Batavia voor de vertaling van Leydecker ijverde, wist Valentijn gedurende zijn verblijf hier te lande (1695-1705) de Classis Walcheren en de Synode van Zuid- en van Noord-Holland voor zijn inzichten te winnen. Laatstgen. Synode richtte zich tot de Bewindhebbers der O.I. Compagnie met een aanbeveling van Valentijns vertaling. Maar de H.H. XVII waren niet zoo dadelijk bereid tot den druk van deze vertaling. Zij wilden eerst de berichten uit Indië afwachten, en daar de Kerkeraad van Ambon blijkbaar Valentijn niet genoegzaam steunde, en daarentegen de kerkeraad van Batavia de Regeering in Indië tot zijn inzicht wist te overreden, besloten de Bewindhebbers ten slotte Leydeckers vertaling te doen drukken. Hoewel Valentijn de zijne nog eens geheel omwerkte, kon hij haar toch niet gedrukt krijgen; in het boekje Deure der Waarheid waarin hij deze geschiedenis behandelt, welke hem het leven niet weinig verbitterde, schreef hij het mislukken zijner pogingen alleen toe aan de macht en het aanzien van Leydecker, tegen wiens vertaling door hem zeer grondige en ernstige bezwaren werden ingebracht. Het duurde evenwel nog meer dan twintig jaren na Leydeckers dood eer zijn werk in druk verscheen. Een commissie te Batavia in 1722 op aandrang der Regeering benoemd voor de revisie zijner vertaling bracht haar taak eerst in Oct. 1728 ten einde. Daarop volgden langgerekte onderhandelingen over de vraag of deze Bijbel in Arabische èn in Latijnsche letter moest worden uitgegeven. òf in een van beiden en dan in welke. Een vraag, waarover de meeningen zoowel in Indië als in het Vaderland sterk verdeeld waren. Het resultaat was dat overeenkomstig het besluit der Heeren XVII de druk in Latijnsche letter geschiedde. Zij zag het licht onder den titeli Biblia, dat is alle de Boeken van 't Oude en Nieuwe Testament, op 't bevel van Heren Bewindhebbers der Ed. O.-Indische Maatschappije in de Maleische tale overgezet, en in de Stadt Amsterdam gedr. door R. en G. Wetstein, drukkers v.d. Ed. Maatsch. 1733. De overzetting van het N.T. afzonderlijk was in 1731 reeds verschenen. De voorstanders van het Arabische letterschrift bleven intusschen aandringen op de uitgave van een Maleischen Bijbel met Arabische letter. De Compagnie weigerde echter pertinent aan dat verlangen gehoor te geven. Toen liet de Gouverneur-Generaal Mossel op eigen kosten de begeerde uitgave bezorgen, voor welk doel de Arabische letter nog eerst gegoten moest worden. Pas in 1759 was deze uitgave gereed. De tijd heeft de gebreken van Leydeckers werk maar al te zeer aan het licht gebracht. Toch is zijn zuiver-Maleische vertaling (hijzelf wilde terecht van de onderscheiding tusschen hoog- en laag-Maleisch niet weten, doch kende slechts één Maleische taal, die min of meer verbasterd en met andere elementen vermengd kon voor- | |
[pagina 775]
| |
komen) de Bijbel bij uitnemendheid geworden. In vele Inlandsche gemeenten is zij nog heden ten dage even vast geworteld als hier te lande de Staten-Vertaling. Leydecker was gehuwd met Antonia van Riebeek en daardoor zwager van den lateren Gouverneur-Generaal Abraham van Riebeek. Hij bewoonde gedurende zijn 23-jarig verblijf in Indië zijn eigen landgoed Toegoe tusschen Batavia en Buitenzorg, waarop hij tal van slaven in zijn dienst had en werkzaamheden deed verrichten. Van hem zijn geen portretten bekend. Gedurende zijn leven zag van zijn hand het licht: Ichtitsaar Catechismoe etc., d.i. Het Kort Begrijp des Catechismus of een boekje, 't welk begrijpt de leer v.d. Chr. Godsdienst, voor die zich willen begeven tot (des Heren heilig) Avondmaal. Bat. 1685. 8o. - Zie omtrent de door hem aangevangen samenstelling van een Maleisch-Hollandsch Lexicon het art. van v. Hoëvell t.a.p. Enkele brieven in de jaren 1697, 1698 en 1699 door M. Leydecker uit Batavia gericht aan den oriëntalist Job Ludolf, met wien hij correspondentie onderhield, en daarvan twee in excerpt betreffende den gewaanden Gezant uit Ethiopië Choadja Morad, zijn bewaard gebleven (zie: Chr. Iuncker, Commentarius de vita scriptisque de meritis illustris viri Jobi Ludolfi .... In appendice adiectae sunt tum epistolae quot clarorum virorum tum etiam specimen linguae Hottentotticae .... Lips. et Francofurti. 1710, p. 116; append. primus, p. 217, 220, 221, en J.D. Winckler, Relatio historica de Choadja Morado Regis Aethiopiae quondam ad Batavos legato, in: Ludov. du Four de Longuerue, Dissertationes de variis epochis etc. Lips. 1750, blz. 346-352. Litteratuur: v. Troostenburg de Bruyn, Biogr. Wdb. O.I. Pred., blz. 258, 259. - Dez., Herv. Kerk in N.O.-1. ond. de O.I. Comp., reg. - v. Boetzelaer v. Dubbeldam, De Geref. Kerken in Ned. en de Zending in O.-I. in de dagen der O.I. Comp., reg. - Dez., De geschiedenis v.d. Maleische Bijbelvertaling in N.-I., in: Bijdr. t.d. Taal-, Land- en Volkenkunde v. N.I. Dl. 100 (1941), blz. 27-48. - De la Rue, Gelett. Zeel. blz. 568, 569. - Nagtglas, Levensber. II, blz. 65. - B. Hunnius, Zeeuwsche Buise, blz. 216. - C. Burman, Trajectum eruditum (Trad. Rh. 1750), p. 181, 182. - Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. IV, k. 9, 10 (art. v. Dr. J. Herderscheê). - S. Coolssma, De Zendingseeuw voor N.O-I., reg. - Kruyf, Gesch. v.h. Ned. Zendel. Gen. en zijne zendingsposten, blz. 265n 2). - W.R. van Hoëvell, Bijdr. t.d. gesch. der Maleische vert. v.d. Bijbel in: Tijdschr. voor Neêrlands Indië. 8e Jrg. (1846) IV, blz. 229-234. - H. Kraemer, Eenige Aanteekeningen over de Maleische Bijbelvert. v. Leidekker, in: Maandbl. v.h. Ned. Bijbelgen. 6e Jrg. (Jan. 1941) blz. 1-4. - G.H. Werndly, Maleische Boekzaal, achter: Mal. Spraakkunst, reg. - Valentyn, Oud en Nieuw O.I. Dl. III (Dordr.-Amst. 1726) 1e st., 105-114. - Callenbach, Heurnius, blz. 253. - Alb. Stud. Acad. Gelro-Zutph., k. 13, 27. - Id. Gron., k. 92. - Id. L.B. I, k. 487, 525. |
|