Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Abraham de Leonardis]LEONARDIS Abraham de)Ga naar voetnoot1), geboren te Kampen in 1626, overleden te Dordrecht den 22en Juli 1698, was een der zes kinderen uit het huwelijk van Ds. Paulus de LeonardisGa naar voetnoot2) en Catharina Becks. Den 5en Sept. 1645 ingeschreven als student aan de hoogeschool te Leiden volbracht hij aldaar zijn academische studiën, waarna hij tusschen Juli 1649 en Juli 1650 praeparatoir geëxamineerd door de Classis van Leiden en Neder-Rijnland werd toegelaten als proponent (Knuttel, Acta, III, blz. 227). De eerste periode van zijn ambtelijk leven bracht hij in O.-Indië door. Den 30en Maart 1654 kwam hij met het schip Breda, van de Classis van Hoorn, ginds aan om er als predikant de gemeente te Batavia te dienen. Zijn bevestiging in haar midden had plaats den 27en Apr. d.a.v. Blijkens getuigenis van den Kerkeraad was hij door de gemeente zeer geacht om zijn leer en voorbeeld. Hij deed zich er kennen als een bezadigd en vredelievend man. Met de Regeering echter geraakte hij in moeilijkheden. Tezamen met Cornelis Lindius, een van zijn ambtgenooten te Batavia, die in 1652 als vijfde predikant aldaar was beroepen, betwistte hij het recht dat de Overheid zich toekende ten aanzien van het verzenden en verplaatsen van predikanten. Dit betrof een punt van voortdurende ‘zware’ geschillen tusschen de Regeering, die de Heeren Bewindhebbers der O.I. Compagnie achter zich had, en den Kerkeraad van Batavia, die daartegen in verzet kwam als tegen een schending van het recht der Kerk, waarbij deze Kerkeraad en de predikanten van Batavia, die tegen de handelwijze der Regeering protesteerden, echter voorbijzagen, dat dit recht berustte bij héél de Indische Kerk, zoodat ook de andere plaatselijke gemeenten dier Kerk daarin behoorden gekend te worden. In de Kerkeraadsvergadering van den 7en Juli 1756 deelde de commissaris-politiek met overlegging van een brief van H.H. Bewindhebbers der O.I. Compagnie mede dat de Heeren XVII gelast hadden dat de beide genoemde predikanten zich gereed moes- | |
[pagina 758]
| |
ten houden om met de eerste schepen naar het vaderland te vertrekken. Om de uitvoering van dit bevel zoo mogelijk tegen te houden verscheen de voltallige Kerkeraad den 11en Dec. in de vergadering van den Gouv.-Generaal en den Raad van Indië met dezen uitslag dat het tweetal predikanten in Indië mocht blijven onder voorwaarde dat zij en ook de andere Kerkeraadsleden zich onderwierpen aan nader omschreven voorwaarden o.a. aan deze (waarom het eigenlijk te doen was) dat de Kerkeraad bij verschil van gevoelen over de verzendingen der predikanten zou toegeven. Feitelijk kwam het hierop neer dat de Opperlandvoogd of de Regeering niet anders dan blinde gehoorzaamheid van de predikanten verlangde. (Valentyn t.a.p.). Het onderhavige conflict met de Regeering had, nadat een overeenstemming was getroffen, ten gevolge gehad dat de Leonardis en Lindius den 22en Aug. 1658 vergunning kregen in Indië te blijven. De autoritaire wijze van handelen, waarvan de Regeering voorts in toenemende mate blijk gaf, leidde er ten slotte toe dat in 1670 het beroepingswerk geheel en al in haar handen berustte. (Zie over deze dusgenaamde ‘politieke verzendingen’ van predikanten en daaruit voortgekomen geschillen: v. Tr. de Bruyn, Herv. Kerk in N.O.I., blz. 189-198). Na bijna tienjarigen arbeid diende de Leonardis den 23en Juli 1663 het verzoek in om overplaatsing naar Malabar uit hoofde van zijn gezondheid, die te Batavia veel te lijden had, maar men meende hem hier niet te kunnen missen, en hij bezweek voor den aandrang op hem uitgeoefend om zijn gemeente niet te verlaten. Toen hij echter vier jaren later zijn tijd gekomen achtte om te repatriëeren, stond zijn besluit daartoe onherroepelijk vast (Extract uit een brief van de Leonardis aan de Classis van Hoorn dd. 22 Dec. 1667). Niet dan noode verleende de Kerkeraad van Batavia de gevraagde dimissie aan den ‘lieven en weerden medebroeder, dewelke met syn ongemeyne en uytstekende gaven tot groote vrucht en stichtinge de tijt van 15 jaeren haer gemeente heeft gesticht ende in gesonde leere ende godsaligheyt voorgegaan’. (Extract uit een brief v.d. Kerkeraad v. Batavia aan de Classis v. Amsterdam dd. 30 Nov. 1668). (Zie Knuttel, Acta IV, blz. 510, 546). Den 18en Nov. 1668 hield de Leonardis zijn afscheidsprediking, vanwege haar omvang over twee godsdienstoefeningen (des voor- en namiddags) verdeeld. ‘Wij makent te lange’, zoo erkent hij ‘doch onder verschoningh dat het niet meer geschieden sal soo wy uwe Aendachtige nu in een uur of twee vervelen, 't welck wy in 15 jaren niet gemerckt hebben. (Afscheytspredicatie, blz. 51). Na zijn terugkomst in het vaderland vestigde hij zich metterwoon te Dordrecht, waar hij enkele jaren ambteloos leefde, totdat hij, beroepen bij de Ned. Hervormde Gemeente aldaar, den 24en Sept. 1673 in haar midden bevestigd werd. Na vier jaren werd hem behalve het landstractement nog een stadstractement toegelegd. Hij bleef te Dordrecht werkzaam tot aan zijn overlijden den 22en Juli 1698. Nog in het jaar vóór zijn dood was hij praeses van de Zuid-Hollandsche Synode te Breda 9-19 Juli 1697. In een vorige synode aldaar 9-18 Juli 1686 had hij eveneens het presidiaat bekleed. Met zijn ambtgenoot Joh. Oldenburgh verscheen hij in de Synode te Leiden (5-15 Juli 1689) om mede namens drie andere Dordtsche predikanten beklag in te dienen tegen de Classis van Dordrecht, omdat deze een credentiebrief voor de Synode had afgegeven aan Ds. David Flud van Giffen inplaats van aan den oudsten leeraar der Dordtsche Gemeente Salomon van Til. Dit beklag was vergeefsch; de sessie van v. Giffen in deze Synode werd gehandhaafd. De Leonardis was bevriend met Abraham Valentyn, conrector der Latijnsche School | |
[pagina 759]
| |
te Dordrecht, bekend door zijn overzetting van sommige klassieken, en met diens vermaarden zoon François, den geleerden predikant, beschrijver van Oud- en Nieuw-Oost-Indiën en vertaler der H. Schrift in het Hoog- en Laag-Maleisch. De omgang met de Leonardis zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat laatstgen. tot het besluit kwam om ook de Indische Kerk te gaan dienen. Als een eigenaardige bijzonderheid wordt vermeld, dat A. de Leonardis een der eersten is geweest, die te Dordrecht de thee bekend maakten. Het theedrinken kwam den Dordtenaren in den beginne zoo zonderling voor dat zij het spottende noemden drinken van ‘hoy-water’. Op lateren leeftijd, den 3en Dec. 1684 is de Leonardis te 's-Gravenhage in het huwelijk getreden met Hester van Bergen, weduwe van den kapitein Johannes Sixty. Uit dit huwelijk werden twee dochters geboren. Van hem zijn geen portretten bekend. Een zijner twee broeders, die ook predikant zijn geweest, Johannis de Leonardi(s), werd, na zijn aankomst den 14en Febr. 1656 te Batavia, den 9en Juni d.a.v beroepen op Formosa, waar hij achtereenvolgens twee standplaatsen heeft gehad. Toen de Chineesche zeeroover Coxinga het eiland op de Hollanders veroverde, werd ook hij met zijn (derde) echtgenoote gevangen genomen. Vijf predikanten (o.a. Ant. Hambrouck, vgl. hiervóór Dl. III, blz. 471, 472) werden op gruwelijke wijze om het leven gebracht; enkele predikanten ontkwamen door de vlucht aan den algemeenen moord. J. de Leonardis was blijkens bericht van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam in 1667 nog in leven. Maar den 30en Nov. 1668 verklaart dezelfde Kerkeraad in een lateren brief ‘dat se van de gevangen Christenen op Formosa, onder dewelke ook is D. Joannes de Leonardis tot haer groote droefheyt in 2 jaeren geen tydinge hadden ontfangen.’ Omtrent zijn levenseinde ontbreken de gegevens. (v. Troostenburg de Bruyn, Herv. Kerk in N O.I., blz. 37, 39; dez., Biogr. Wdb. O.I. Pred., blz 262; Knuttel, Acta III, IV, reg.; Alg. Ned. Fam. blad, I No. 61, p. 2; Hs. Regt.; Nav. XIV (1864), bl. 379; Alb. Stud. L.B. I, k. 358). Van A. de Leonardis heeft het licht gezien zijn Afscheyts-predicatie van de Gemeente op Batavia. In Oost-Indiën. Gedaan in de Stadts-Kercke Ao 1668 den 18 Novemb. Uyt Actor. 20. vers 32. Amst. 1669. 12o. (Cat. Bibl. Rem.-Ger. Gem., Rott. blz. 211). Voorin een opdracht aan ‘Petrus de Leonards’, V.D.M. te Blokzijl). Voorts behoorde hij tot de zes opstellersGa naar voetnoot1) van: Schriftuur- en rede-lijcke Bedenkingen over de huidendaegsche Comedien, Ende het bywoonen der selve. Voorgestelt bij de tegenwoordige Gedeputeerden van de beyde Synoden v. Zuid- en Noord-Holland. 's-Gravenh. 1682. 8o. (Nat. Bibl.). Een nieuwe uitg. verscheen onder den gewijzigden titel: Schriftuur en Redelijke Bedenkingen van ses voornaeme Nederlandse Godgeleerden over de comedien. En het bywoonen van dien. Uytgeg. om te beschouwen nevens de gedagten van den Heer Petrus Burmannus. In syne onlangs gehouden Redenvoering over de selve. De voorr. behelst het gevoelen van eenige Oudvaders en andere over dese stoffe. 's-Gravenh. 1711. 4o. (Nat. Bibl.). Een vierregelig Hollandsch vers van zijn hand komt voor onder het portret van David Flud V. Giffen (Muller, Cat. v. Portr., No. 1857). Zijn fac-simile vindt men bij Schotel, a.w. achter in Dl. II. | |
[pagina 760]
| |
Litteratuur: v. Troostenburg de Bruyn, Herv. Kerk in N.O.I., reg. - Dez. Biogr. Wdb. O.I. Pred., blz. 261, 262, 513. - Batavia, de hoofdstad v. N.O.I., in derzelver gelegenheit, opkomst enz. (Amst. 1782-1799) III, blz. 47. - Valentyn, Oud en Nieuw O.I. D. IV, 2e st., 49, 50, 58, 60, 118, 125. - Knuttel, Acta, III, IV, V, reg. - Molhuysen, Blok en Kossmann, N. Biogr. Wdb. VIII, k. 1033 (art. v. J.L. v. Dalen). - Schotel, Kerkel. Dordr. II, blz. 6, 7, 777. - Alb. Stud. L.B. I, k 361. |
|