Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Henricus Leo]LEO (Henricus), Remonstrantschgezind predikant te Zaltbommel, was de oudste der vier zonen van Ds. Johannes Leo, eveneens predikant te Zaltbommel. Henricus schijnt 1575 te Zaltbommel geboren te zijn. De naam van zijn moeder is niet bekend; haar voornaam was zeer waarschijnlijk Heyltgen. Op 3 Mei 1591 werd Henricus als student in de Letteren ingeschreven aan de Universiteit te Leiden. Ruim drie jaren later liet hij zich aldaar inschrijven als student in de Godgeleerdheid, 22 November 1594. Op denzelfden dag begon ook zijn broer Franciscus Leo zijn studie in de letteren. Na een theologische studie van ongeveer een jaar in Leiden, zette hij deze voort in Franeker, alwaar hij 3 Augustus 1595 als theologisch student werd ingeschreven. Zijn naam komt als zoodanig met een gedicht voor in het ‘Album Amicorum’ van Ev. Boot. Hij bleef hier ongeveer drie jaren, althans op 20 Mei 1598 begon zijn studie te Genève, tegelijk met die van zijn broeder Franciscus. Beza was te Genève niet meer in de volle kracht van zijn jaren. Hij stierf den 13en October 1605 op 86-jarigen leeftijd. Toch liet zijn invloed nog onmiskenbaar sporen na bij zijn leerlingen. Er zij nog vermeld, dat in het album studiosorum Lugduni Batavorum een inschrijving voorkomt op 7 Juli 1609, op denzelfden naam als Henricus Leo, n.l.: ‘Henricus Leo, Geldrus, 16, L.’ Het is welhaast onmogelijk, dat hiermee onze Henricus bedoeld zou zijn. Wie dan wel, blijft een open vraag. In Zaltbommel was vanaf 1578 de tweede predikantsplaats wegens geldgebrek onbezet gebleven. Zelfs de toezegging van Prins Willem I van f 450 's jaars uit de hertogelijk-Geldersche domeinen, in Mei 1579 gedaan, heeft den geldnood niet kunnen leenigen. Dat de naderende ‘reductie’ (d.w.z. de terugkeer van Zaltbommel tot Gelderland na haar vrijmaking in 1572, welke een feit werd in 1602) de gelegenheid openstelde tot de toekenning van het recht op het tractement voor een tweeden predikant, trof wel bijzonder samen met het feit, dat Henricus Leo juist gereed was gekomen met zijn studie. Zeer waarschijnlijk heeft de stad haar bursaal terstond, zelfs nog voordat de reductie een feit was geworden, beroepen, om zoo beslag op hem te kunnen leggen, zooals ook gebeurd is met Arminius in Amsterdam, en elders. Henricus Leo werd na 7 September 1599 en vóór 15 Augustus 1600 geëxamineerd, waarschijnlijk door de classis. Het beroep, dat door den kerkeraad was uitgebracht, werd geapprobeerd door den magistraat van Zaltbommel. Als ambtgenoot van zijn vader bleef hij in de eerste jaren op den achtergrond. Toch bezocht hij reeds dadelijk de Synoden en verrichtte allerlei kerkelijk werk. Van 18 tot | |
[pagina 753]
| |
20 Juni 1605 nam hij het scribaat waar van de provinciale synode te Zutphen. Na den dood van zijn vader trad hij terstond in diens plaats op de synode te Harderwijk. Hij werd niet alleeen door de classis afgevaardigd naar deze synode, maar tevens door de synode aangewezen als afgevaardigde naar de nationale synode. Tegelijk werd hij op deze en ook op de volgende Geldersche synoden benoemd tot ‘inspector classis’ en tot ‘deputatus synodi’, waardoor hij veel arbeid moest verrichten in de Tieler- en Bommelerwaarden. In 1610 werd hij bovendien nog afgevaardigd naar Noord-Holland. In 1609 maakte hij deel uit van een deputatie vanwege de synode, de classis Nijmegen en de stad Zaltbommel, die op 2 October van dat jaar voor het Hof van Gelderland verscheen om overleg te plegen in het belang van de geheele Kerk, en speciaal voor die in zijn omgeving. Het gevolg van dit overleg schijnt te zijn geweest, dat sindsdien in de eerstvolgende tien jaren predikanten konden worden beroepen in de Tieler- en Bommelerwaarden. Leo was evenwel van meening, hetgeen blijkt uit de acta van de Geldersche synode van 1605, dat ‘de decisie der kerckelycke verschillen’, die het Hof voor een deel aan zich dacht te trekken, behoorde ‘gestuurd te worden naar de classes en zoo noodig naar de synode’; m.a.w. de overheid heeft zich niet te bemoeien met kerkelijke zaken. De verstandhouding tusschen Leo en zijn plaatselijke ambtgenooten, die Johannes Leo zijn opgevolgd in Zaltbommel na diens dood op 20 November 1607, was zeer goed. Dit blijkt o.a. uit het bericht, dat hij ‘peter’ stond over den doop van ‘Hendrijcken’, de naar hem genoemde dochter van zijn Remonstrantschgezinden Franschen collega in Zaltbommel, Wilhelmus Remautius, die daar garnizoenspredikant was. Behalve Leo waren bij dien doop, die op 22 Maart 1612 plaats vond, ook nog aanwezig de vrouw van Albertus Selkart en de vrouw van zijn lateren tegenstander Gerard van Duyfhuysen, predikant te Well. Hij onderteekende niet de Remonstrantie van Gouda van 14 Januari 1610. Dit kan ons bevreemden, wanneer wij hem op 4 Januari 1619 op de Dordtsche synode zullen hooren verklaren, dat hij het Remonstrantsche gevoelen ‘al over lang’ mede had overgeleverd en onderteekend. Hoewel hij dus bekend stond als Remonstrantsch gezind, bleef hij toch het volle vertrouwen genieten van de Geldersche synode, die hem in haar vergadering, van 26 tot 28 Juni 1610 te Zutphen gehouden, tot ‘inspector classis’ benoemde, om de examina in de classis bij te wonen als gedeputeerde van de synode. Tevens werd hij toen herbenoemd tot ‘deputatus synodi’. Vele malen was hij voorzitter van de classicale vergaderingen, dikwijls ook fungeerde hij hier als scriba. Samen met mr. Gerardus Adriani Duyfhuysen, predikant te Well, werd hij in de classicale vergadering van 17 en 18 September 1616 aangewezen als afgevaardigde naar de groote Geldersche landdag van 1617. Om gezondsheidsredenen kon hij evenwel niet gaan. Zijn plaats werd toen ingenomen door Johannes Narsius. In de classicale vergadering van 13 Februari 1617 voegde hij zich echter weer bij de beide anderen. De ‘theses’, door de drie andere classes in Gelderland opgesteld in opdracht van den Gelderschen landdag, werden door Henricus Leo c.s. goedgekeurd, van de ‘antitheses’ daarentegen verklaarden zij er enkele niet goed. Inmiddels was de nationale synode, waarvan door ieder de oplossing verwacht werd van alle moeilijkheden, nu zoo ver gevorderd, dat de daaraan voorafgaande Geldersche synode in het begin van 1618 in directe voorbereiding was. Van 28 tot 30 April 1618 werd een vergadering gehouden van de classis Bommel ter voorbereiding van deze Geldersche synode. Johannes Narsius was toen voorzitter, Henricus Leo Assessor. Op deze vergadering is het geweest, dat Leo zijn stand- | |
[pagina 754]
| |
punt inzake de verhouding tusschen kerk en staat duidelijk heeft uiteengezet. Uit liefde voor de kerk en uit eerbied voor de overheid, voorzoover tenminste de gehoorzaamheid aan haar niet zou botsen met het geweten, zou hij desnoods, indien dit moest, zijn ambt neerleggen. Aan dit principe is hij ook trouw gebleven. In zijn verdere leven blijft hij koersen naar het eens gestelde doel, ook wanneer teleurstelling en verwarring, zelfs vereenzaming en verguizing zijn deel worden. Op de vergadering van de Geldersche synode van 16 Juni tot 25 Juli 1618 zien wij Henricus Leo nu weer voor het eerst als handhaver van de rechten van het Remonstrantsch gevoelen en als verdediger van de ‘vijf artikelen’. Dit was geen gemakkelijke taak, want de Remonstrantschgezinden uit de classis Tiel waren buitengesloten. Leo c.s. namen deel aan de zitting onder de toezegging dat zij zouden worden behandeld als broeders. Zij verlieten de vergadering tenslotte op 14 Juli, toen de kwestie van het ontslag der Nijmeegsche predikanten aanhangig werd gemaakt, zonder dat dit eerst voor de classis was geweest. Hoewel Johannes Narsius op zijn verzoek in de classicale vergadering van 25 tot 29 April ontslagen werd als predikant, en zonder voorkennis van de synode of haar gedeputeerden het predikambt niet weer mocht aanvaarden, bleef Henricus Leo steeds predikant en werd zelfs benoemd tot gedeputeerde naar de classis Nijmegen. Den 17den November van het jaar 1618 waarschijnlijk ontving Leo de z.g. ‘citatiebrief’ van de sedert 13 November vergaderende nationale synode. Hij gaf gevolg aan dezen oproep om voor de synode te verschijnen en aanvaardde de reis naar Dordrecht. Samen met hem waren er nog twaalf anderen geciteerd. Allen kwamen zij, zooals Bernardus Dwinglo verteltGa naar voetnoot1) ‘even als off sy Rei, ende misdadighe waeren geweest, die quansuys met ghevouwen handen ende ghebogen knyen, met den bast om den hals inde Synode om te aenhooren wat eysch ende conclusie daer tegens haer ghenomen soude worden, op datse alsoo verslagen ende verschrict zijnde door het aenschouwen van soo statelijcke vergaderinghe den moet souden laten vallen ende welgefondeerde verantwoordinghe haerder Leere verlatende bidden alleen om gratie ende geen recht.’ Het zou ons te ver voeren om alles na te gaan, wat de geciteerden op deze synode is wedervaren. Om het juiste licht te doen vallen op de geheele houding van Henricus Leo, beperken wij ons tot enkele mededeelingen over hem. In de eerste plaats dan heeft hij de ‘oratie’ van Episcopius op 7 December mede onderteekend, alsmede het geschrift met de twaalf ‘condities’ om over te kunnen onderhandelen en het protest van Dwinglo op 11 December, waarin de Contraremonstranten als de scheurmakers werden beschouwd. Ook zette Leo zijn naam onder een verklaring over de juiste woorden in de oratie van Episcopius, waarover twijfel was gerezen. Zijn naam staat eveneens onder het geschrift, dat de meening bevatte van de gedaagden over de vijf artikelen. Hoewel Leo de vraag, die Bogerman hem. op 17 December stelde, of hij ook ‘bedenckingen’ had tegen de Geloofsbelijdenis en tegen den Catechismus, ontkennend beantwoord had, plaatste hij toch zijn naam onder de op schrift gestelde ‘bedenckingen’ tegen de Geloofsbelijdenis van 21 December. Dit kon hij doen, omdat er onder stond: ‘Ghesien hebbende deze bedenckingen van de Broeders onze mededienaers uit Zuyt-Hollandt over de Nederlandtsche Confessie, ende soo | |
[pagina 755]
| |
veel de kortheydt des tijdts heeft konnen lijden, die hebbende geëxamineerd ende overwoghen, hebben wijse oock waerdigh gheoordeelt dat op de selfde ernstelijck ghelet behoort te worden in de Revisie der Confessie op de Nationale Synode te doen tot synen tijdt.’ Daarentegen bleef hij wel handhaven geen bedenkingen te hebben tegen den Catechismus. Zooals bekend is, overhandigden alle geciteerden - ook Henricus Leo onderteekende haar - een ‘gesloten missive’ aan de synode, waarin zij een beroep deden op de gewetensvrijheid in den lande (28 Dec). Toen Bogerman Leo de vraag stelde, of hij de vijf artikelen onderschreef, antwoordde deze, liever zijn ambt te willen neerleggen, dan nog eens geëxamineerd te worden. Tevens verzocht hij, schriftelijk te mogen antwoorden, welk verzoek hij op 29 December herhaalde, toen hem de vraag werd gesteld, of hij de resolutie wilde nakomen of niet. Het geschrift, waarin de geciteerden verklaarden, zich niet te kunnen voegen naar de wil van de synode, omdat hun zaak een gewetenszaak was, - welk geschrift zij overhandigden aan de commissarissen-politiek, toen zij hoorden, dat de Staten-Generaal op 1 Januari een strenge resolutie tegen hen hadden uitgevaardigd - werd ook door Leo onderteekend. Den 4den Januari wijdde de synode zich den geheelen dag aan Leo. Het was een vergadering met gesloten deuren. Op de vraag, of hij wilde gehoorzamen, antwoordde hij, dat hij zijn meening op schrift gesteld had. Dit is het eenige geschrift, dat wij van zijn hand bezitten. Het is in het Latijn gesteld en wordt nog in den oorspronkelijken vorm bewaard in het archief van de synode der Ned. Herv. Kerk. Een vertaling komt voor in het ‘Historisch Verhael’ van Bernardus Dwinglo. De voorlezing (door een ander) geschiedde aan het einde van de morgenzitting. Op dezen dag kwam hij er ook ronduit voor uit, dat hij de synode als tegenpartij beschouwde. Uit het antwoord, dat hij gaf aan de commissarissen-politiek op hun vraag, wat voor rechters hij eigenlijk wel begeerde, wanneer hij zich niet wilde onderwerpen aan de synode, blijkt duidelijk zijn standpunt, dat hem op den duur zou scheiden van zijn mede-geciteerden: ‘Naar het oordeel van de Remonstranten is de hooge overheid de wettige rechter in de kerkelijke geschillen. Maar ik meen, dat dit oordeel aan de kerk toekomt. Echter moeten dan rechters gegeven worden, die billijk kunnen oordeelen en minder suspect zijn.’ Wij volgen de verdere handelingen van de synode niet op den voet. Het zij voldoende te vermelden, dat op 24 April de sententie over de Remonstranten is uitgesproken, welke op 29 April door de overheid officiëel werd bevestigd en op 6 Mei 1619 plechtig werd afgekondigd in de Groote Kerk te Dordrecht. De geciteerden werden uit hun ambt ontslagen. Toen zij tijdens de na-synode werden verhoord en verzocht werden, om zich bij het genomen besluit neer te leggen, was alleen Leo bereid, te gehoorzamen en zich ‘stil’ te houden. Ook onderteekende hij alleen op 3 Juli de ‘acte van stilstand’. De anderen weigerden en werden daarop het land uitgezet. Leo mocht naar huis terugkeeren. Spoedig na zijn thuiskomst overleed zijn vrouw, die hem naar Dordrecht had vergezeld, waar zij al begon te lijden aan dysenterie. De nu opengevallen predikantsplaats te Zaltbommel werd spoedig vervuld door Johannes Blom. Er bleef een goede verstandhouding tusschen Leo en de predikanten van zijn woonplaats. Ook bleef hij nog lang zich gebonden voelen aan zijn geestverwanten, de Remonstranten. Maart 1626 schreef hij nog brieven, waarin hij tot uiting brengt, dat hij zich nog ‘één hart’ gevoelde met hen. Waarschijnlijk hoopte en verwachtte hij, dat zijn geestverwanten zich niet als een secte zouden afscheiden van de ééne Kerk. De storm, die overal in den lande tegen de Remonstranten was opgestoken sedert | |
[pagina 756]
| |
1619, was in Gelderland intusschen spoedig geluwd en er was terstond een duidelijk streven om, zoo mogelijk, de breuk te heelen. Te Zaltbommel heeft men in 1628 reeds op middelen gezonnen om buiten de synode en de classis om, Henricus Leo weer aan de gemeente te verbinden (waarschijnlijk met een beroep op art. 4 van de Geldersche kerkorde). Het is evenwel niet gelukt. In dezen tijd wordt Leo in de correspondentie van Remonstrantsche zijde ‘de lauwe Leo’ genoemd. De Leidsche professoren Polyander, Walaeus, Rivetus en Thysius boden hem de helpende hand. Op 18 December 1629 was hij weer aanwezig op de vergadering van gedeputeerden van de classis Bommel. Dit beteekende een stap nader in de richting van de kerk. Op deze vergadering onderteekende hij ook de canones van Dordt, waarover de broederen zeer verheugd waren, zoodat zij God dankten en het getuigenis gaven, dat zij uit den tijd van zijn ontslag niets dan goeds van hem wisten. Met ‘broederlijke liefde en vreugde huns harten’ gaven zij hem de rechterhand der broederschap. Ook Leo kon zich verheugen, daar de synode van Dordrecht verklaard had, dat God niet de oorzaak is van de zonde, waardoor de noodzakelijkheid van het optreden als Remonstrant en van de vijf artikelen niet meer bestond. Inmiddels was Leo weer als lidmaat toegetreden tot de kerk te Zaltbommel. Op zijn verzoek om nu zoo spoedig mogelijk beroepbaar te worden verklaard, ontving hij ten antwoord, dat dit kon geschieden, zoodra hij zijn eerste preek, waarin tevens de openbare schuldbelijdenis zou plaats vinden, te Zaltbommel zou hebben gehouden. Dit geschiedde den 17den November 1630. Terstond nadat hij beroepbaar was verklaard, werd Leo naar ‘Driel’ (d.i. Kerkdriel in de Bommelerwaard) beroepen. Vrij spoedig na zijn terugkeer in de wereld der dienstdoende predikanten, trad hij overal op den voorgrond in het kerkelijk leven, terwijl hij door een ieder werd geëerd om de getrouwheid, waarmee hij zijn werk verrichtte. In 1632 werd hij predikant te Nijmegen, waar hij op Zondag 5 September zijn intrede deed. Hij woonde te Nijmegen in de Nieuwstraat. Als ambtgenooten had hij naast zich Johannes Smetius, Abraham Tilenius en Rudolphus Schifelbergh. In hetzelfde jaar nog, nauwelijks een maand na zijn komst te Nijmegen, was Leo reeds voorzitter van de classis Nijmegen en presideerde hij als zoodanig haar vergadering van 1 October 1632. Velerlei arbeid heeft hij gedurende de verdere jaren van zijn leven verricht en menige zending heeft hij volvoerd, ook naar de overheid, tot in 's-Gravenhage toe. Veel ook heeft hij nog kunnen doen voor zijn geboorteplaats en vroegere gemeente Zaltbommel, en de meest sprekende blijken van aanhankelijkheid en waardeering ontving hij van daar. In 1636 is hij zelfs nog naar Zaltbommel beroepen geweest. Langzamerhand naderde evenwel de ouderdom, die zijn groote werkkracht deed afnemen. In 1646 was hij nog voorzitter van de Geldersche synode. Daarna komt zijn naam vrijwel in geen enkel notulenboek meer voor. Hij heeft nog het einde beleefd van den Tachtigjarigen Oorlog (30 Jan. 1648). De vredesfeesten, waartoe de stadsregeering op 10 Mei besloot, heeft hij evenwel niet meer mogen meevieren. Op 16 April was hij overleden, nadat zijn tweede vrouw hem, kort voor 6 October 1641, in den dood was voorgegaan. Henricus Leo is minstens tweemaal getrouwd geweest. Van zijn eerste vrouw is de naam niet bekend. Het is ook niet bekend, waar het eerste huwelijk werd gesloten, en evenmin, wanneer zijn eerste vrouw is overleden. In 1609 woonden zij ‘op te kerckhof’, vlak onder den St. Maartenstoren. In hetzelfde jaar werd een van hun drie | |
[pagina 757]
| |
of vier kinderen gedoopt (niet het oudste). De namen van deze kinderen zijn: Johannes (misschien in 1601 geboren), Wouter (waarschijnlijk in 1602 geboren), Heylken (gedoopt te Zaltbommel 23 April 1609); misschien is Anthonie de Leeuw ook een zoon van hen. Na den dood van zijn eerste vrouw trad Henricus Leo in December 1622 of Januari 1623 in het huwelijk met Mayken Jansdochter van Helmont, weduwe van Jan Bosman(s). Een derde huwelijk is onzeker, (zie Knipscheer, a.w., vlz. 162, 163). Portretten zijn van Henricus Leo niet bekend. Litteratuur: Vrijwel alle gegevens zijn ontleend aan: F.S. Knipscheer, Henricus Leo, (Huis ter Heide, 1929), waarin bijna alle bestaande bronnen zijn verwerkt. Knipscheer kon geen gebruik maken van: D. Nauta, Samuel Maresius, (Amsterdam, 1935), reg., waarin enkele brieven worden genoemd aan Henricus Leo. |
|