Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Cornelius Lemannus]LEMANNUS (Le(e)mans) (Cornelius), tusschen 18 Mei en 10 Nov. 1599 in Turnhout geboren, werd op den laatstgemelden datum van het jaar 1622 te Leiden als student in de theologie ingeschreven. Na reeds in 1624 voor de classis Leiden het praeparatoir examen te hebben afgelegd, werd hij op 25 Aug. 1626 te Broek in Waterland als predikant bevestigd. 18 Mei 1628 trad hij vervolgens, op achtentwintigjarigen leeftijd, te Amsterdam in het huwelijk met de zeventienjarige Immetie Cornelis, dochter van Cornelis en Trijn Jacobs. De kerkeraad van Amsterdam bracht 3 Febr. 1632 een beroep op hem uit, dat evenwel de approbatie van den magistraat niet kon verwervenGa naar voetnoot1). Ongeveer te zelfder tijd had men in 's Hertogenbosch zijn aandacht op Lemannus laten vallen. Nadat afgevaardigden dezer kerk hem in December tevoren ‘met contentement’ waren wezen hooren, preekte hij zelf aldaar op 1 en 3 Februari. Zijn verkiezing volgde met op één na algemeene stemmen, ‘doch onder het welbehagen van de H.M. Staten Generaal’ (6 Febr.). Als vierde predikant deed hij, in verband met de bevalling zijner vrouw eerst op 23 Mei, zijn intree te 's Hertogenbosch, alwaar hij tot 1667 zijn ambt heeft vervuld. In dat jaar kreeg hij blijkbaar emeritaat. Hij overleed den twintigsten September 1668; de begrafenis vond vijf dagen later plaats. In 's Hertogenbosch heeft Lemannus aan den kerkelijken arbeid een werkzaam aandeel genomen, zonder daarom als leidende figuur op den voorgrond te treden. In den aanvang van 1637 vinden wij hem op reis naar Delft en Den Haag om de beroeping van Ds. Spranckhuysen uit de eerstgenoemde stad te bevorderen, zonder het gewenschte resultaat evenwel. Drie jaren daarna bevond hij zich opnieuw in Den Haag, nu in gezelschap van zijn collega Conradi, om zoo mogelijk de reductie van 's Hertogenbosch dat van de Geldersche synode deel uitmaakte, onder de synode van Zuid-Holland te bewerkstelligen, een streven dat echter geen succes opleverde. Ook voor de reformatie in de Meierij heeft hij zich beijverd, door het geven van aanwijzingen voor plaatsen, welke geschikt waren om er den Gereformeerden eeredienst in te stellen. In de groote kerkelijke vergadering, die speciaal voor datzelfde doel van 21 Juli tot 15 Dec. 1648 onder praesidium van Ds. Udemans (uit Zierikzee) in 's Hertogenbosch bijeen- | |
[pagina 730]
| |
kwam, had hij mede zitting. De gedachte, als zou hij een tijdlang tevens als predikant van Tilburg hebben dienst gedaan, berust evenwel op een vergissingGa naar voetnoot1). Met de stedelijke overheid heeft Lemannus enkele malen een conflict gehad. Reeds kort na zijn komst deed zich zoo iets voor, toen hij, op 11 Aug. 1632, een biddag, gepreekt had over den tekst: ‘Doet wel bij Syon, nae Uwer genade bouwet de mueren Jerusalems’ (Psalm 51:20). Hij zou bij die gelegenheid beweerd hebben, dat de overheid de muren van Jerusalem omstiet, doordien zij den papen het verblijf in de stad niet verbood en de kloosters niet ophief en wijl in de gasthuizen de afgodendienst nog steeds werd toegelaten. Hierover ter verantwoording geroepen, ontkende Lemannus zulks gezegd te hebben. Buitendien was hij van oordeel, dat hij over zijn preeken zich voor den magistraat niet behoefde te verantwoorden; eventueel zou men bij den kerkeraad een aanklacht behooren in te dienen. Maar de magistraat handhaafde zijn standpunt door er op te wijzen, dat een ingezetene van zijn overheden niet kwalijk mocht spreken. Zou Lemannus daarom dat spreken niet nalaten, zoo zouden zij wel weten, waar en hoe zij hem hadden aan te klagen. Een dergelijk voorval herhaalde zich tegen het einde van 1638. De regenten verlangden toen van Lemannus afschrift van een door hem gehouden preek. Hij weigerde echter beslist aan dezen eisch te voldoen (5 Jan. 1639). Maar het scherpste conflict is ontstaan naar aanleiding van het meeningsverschil over de vraag, of het voor Gereformeerden geoorloofd was tot de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap als lid toe te treden. Sommige aanzienlijken, daarin gesteund door het gunstig advies van den Waalschen predikant Samuel Maresius, lieten zich een benoeming welgevallen. Lemannus wendde zich toen om advies over de onderhavige kwestie tot Udemans in Zierikzee en Voetius in Utrecht, mannen die, vanwege hun werkzaam aandeel aan de institueering der Gereformeerde kerk te 's Hertogenbosch, geacht konden worden van den toestand aldaar uitnemend op de hoogte te zijn. Zijn schrijven van 6 Mei 1642, naderhand door Voetius in diens Confraternitas Mariana (p. 411-415) in Latijnsche vertaling gepubliceerd, gaf Voetius stof voor het houden zijner academische disputatie De idololatria indirecta et participata, pars tertia (14 Juni 1642). Maresius verdedigde nu zijn standpunt in een geschrift, dat verscheen onder den titel: Defensio pietatis et synceritatis Optimatum Sylvae-ducensium in negotio Sodalitatis quae à B. Virgine nomen habet, testibus veritate et charitate. Lemannus, die zich hierdoor in zijn eer en goeden naam voelde aangetast, bestreed Maresius in een pamflet van 24 pagina's, getiteld: Retorsio Calumniarum, quas Tertullus, Sodalitatis Marianae Advocatus, C.L. Ecclesiae Sylvaeducensis administro, suppresso nomine impegit, in nupera sua Defensione Pietatis et Synceritatis (ut vocat) Optimatum. N.N. in negotio fraternitatis B. Mariae Virginis. Auctore C.L.E.S.M., 1 Thessal. 2, 4, 5, 6, etc. (Univ. Bibl. Leiden), en uitgegeven bij Jodocus Broers te Amsterdam. Dit geschrift werd op 6 Nov. 1642 door den stedelijken magistraat verklaard te zijn een ‘fameus libel’, waarvan het verspreiden en te koop aanbieden alsmede het nadrukken ‘expresselijck’ verboden was ‘op peene van vijf en twintich guldens voor yder exemplaer contrarie doende te verbeuren’. En bij dezen maatregel liet men het | |
[pagina 731]
| |
niet blijven. Want aan den kerkeraad werd te verstaan gegeven, dat hij over den auteur de kerkelijke tucht had te oefenen. Na eenigen tijd deelden de predikanten mede, dat Lemannus de auteur was van het boekje en dat de kerkeraad alles zou aanwenden om tusschen hem en Maresius vrede te stichten. Toen de overheid echter den indruk kreeg, dat de kerkeraad voor Lemannus partij trok en de zaak op de lange baan trachtte te schuiven, besloot zij zelve in te grijpen. Lemannus zou, zoo bepaalde zij op 18 Maart 1643, met Paschen het Avondmaal niet mogen bedienen en zou ook zelf daaraan niet mogen deelnemen. De zaak werd vervolgens bij de synode aanhangig gemaakt. De overheid verzocht de classis, dat dit met voorzichtigheid zou gebeuren, en richtte tevens aan de synode, welke einde Augustus te Harderwijk bijeenkwam, een missive, ‘ten einde niet van een blind paard overreden te worden’. De ‘quaestio particularis’ ter synode was, of Lemannus wegens het schrijven en uitgeven van zijn Retorsio de kerkelijke censuur verdiend had; en, of hij, wijl dit geschrift publiek gevonnist was, van zijn ambt moest gesuspendeerd worden, overeenkomstig het verlangen van den Bosschen magistraat. De synode droeg aan deputaten op in loco een onderzoek in te stellen. Er kwam nu, op 13 April 1644, een ‘vriendelijck accoort’ tot stand, waarin Lemannus verklaarde zijn boekje geschreven te hebben niet ‘om die heeren Vrouwen-broederen te bederven in haeren goeden naem ende eere, maer alleen om hem selfs te verantwoorden’, en de Gereformeerde leden der Broederschap wederkeerig de verzekering gaven, ‘datse op de persoon d. Lemanni nu niet meer hadden te seggen, maer hem hielden voor een eerlijck predicant, vroom in leven ende leere’. Van een en ander werd op de volgende synode te Zutphen (Aug./Sept. 1644), waarheen Lemannus zelf mede was afgevaardigd, nota genomen. Het eigenlijke geschil over de geoorloofdheid van het lidmaatschap der Broederschap bleef hangen en werd ook door volgende synodale vergaderingen niet tot oplossing gebracht. Nog eens werd de strijd opgerakeld, nadat in den loop van 1645 verschenen was eerst een anoniem boekje, bevattende: Kort ende oprecht verhael van het oprichten ende invoeren der nieuwer Broederschap van onse Lieve-Vrouwe (soo genaemt) binnen s'Hertogen-Bosch. Mitsgaders wat in ende omtrent deselve is omgegaen, t'sedert hare veranderinghe. Door een lief-hebber der waarheyt, en vervolgens daartegen van Maresius' hand: Ultima patientia tandem expugnata, a d. G. Voetio, Ultrajectino professore et quibusdam illius asseclis. Omdat in het uitvoerige, geschrift van Maresius op zijn zaak opnieuw werd teruggekomen en zelfs het vonnis van 6 Nov. 1642 volledig was opgenomen, klaagde Lemannus zijn nood bij den magistraat. Ook de Geldersche synode wilde zich met de zaak inlaten. Maar verschillende omstandigheden waren oorzaak, dat deze bemoeienissen op niets uitliepen. Lemannus achtte zich daarom blijkbaar gerechtigd om, in afwijking van het getroffen accoord, een nieuw pamflet te publiceeren, waarvan geen exemplaren meer bekend zijn, maar welks titel vermeld wordt als: Brevis responsio ad atroces calumnias Samuelis Maresii (1646). Naderhand beweerde Maresius (Hydra Socinianismi III, 1662, p. XXVI), dat dit pamflet, waarvan ook een Nederlandsche vertaling schijnt uitgekomen te zijn, voor Lemannus door Boxhorn in het Latijn was overgezet. Bleek uit deze geschiedenis Lemannus' geestverwantschap met Voetius, in latere jaren schijnt die niet ten volle bestendigd gebleven te zijn. In 1659 rees er namelijk in den kerkeraad van 's Hertogenbosch een geschil over de vraag, of de zoon van een | |
[pagina 732]
| |
lombardier wel de geschiktheid bezat voor het ouderlingschap. Door Lemannus en diens medepredikanten Cuchlinus en De Wael werd deze candidatuur voorgestaan, terwijl de twee andere predikanten, Vogelsang en Costerus, daarover ernstig bezwaard waren en zich op Voetius beriepen. Voetius stelde een schrijven op om Lemannus tot andere gedachten te brengen, doch Vogelsang retourneerde dezen brief met de opmerking dat hij dien aan Lemannus niet overhandigd had, daar er toch geen verhelpen aan was en hij Voetius' gezag niet te grabbel wilde gooien. Cornelis en Johannes Lemannus, die beiden, als afkomstig uit 's Hertogenbosch, in Febr. 1654 te Utrecht als student werden ingeschreven, zijn vermoedelijk zoons van onzen Lemannus geweest. Daarentegen waren Cornelius (1646 te Utrecht ingeschreven; 1651 pred. te Moergestel; 1653 te Michielsgestel en Gemonde; 1661 overleden) en Gerardus (1648 te Utrecht ingeschreven; 1653 pred. te Moergestel; 1681 overleden), evenals de bovenvermelde Paludanus, allen uit Amsterdam afkomstig. Mogelijk zijn zij zoons geweest van Lemannus' broeder Jan, die bij diens huwelijk te Amsterdam in 1628 als getuige dienst had gedaan. Litteratuur: Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. II, k. 747 (art. v. Meindersma). - W. Meindersma, De Geref. gemeente te 's-Hertogenbosch 1629-1635, blz. 57, 67, 71, 77-79, 81-84, 89-92, 98, 127, 133, 140, 143, 151, 178, 229, 240, 263. - Dez., De groote kerkelijke verg. van Den Bosch in 1648, in: Ned. Arch. v. Kerkg. VII, blz. 125, 126, 135, 136, 143, 159. - J.C.A. Hezenmans, 's Hertogenbosch van 1629 tot 1798, 1899, blz. 43, 47, 48, 66, 71-73, 96. - Duker, Voetius, reg. - Nauta, Maresius, reg. - G. Voetius, Specimen assertionum partim ambiguarum aut lubricarum, partim periculosarum (Confraternitas Mariana), 1642 [in werkelijkheid eerst in 1643 verschenen], p. 367, 368, 408-420. - S. Maresius, Ultima patientia tandem expugnata, 1645, p. XIV, XXI, XXX, XXXV, 112, 123, 145-149, 307, 317-324, 350, 351, 358. - J.A. Cramer, De Theol. Fac. te Utr. t. tijde v. Voetius, reg. - Arch. v. Ned. Kerkg. IV, blz. 294, 295. - Ned. Arch. v. Kerkg. XII, blz. 176-180; XXVI Reg. op Honderd jaar ‘Archief’ (1829-1929), reg. - Veeris - de Paauw, Pred. N. Holl., blz. 124, 333. - Croese, Pred. Amst., 1792, blz. 55, 61, 62. - Naam-register van Pred. te 's Hertogenbosch, blz. (3), in: Ordre der Passie en Feest-texten, te 's Hertogenbosch, 1762. - Knuttel, Acta I, blz. 128. - Maandbl. De Nederl. Leeuw XXXIX, k.60. - Alb. Stud. L.-Bat. - Alb. Stud. Rh. Traj. - Inv. van registers en stukken behoorende tot het arch. van den Kerkeraad der Nederd. Herv. Gem. te 's Hertogenbosch, in: Hand. Prov. Gen. v. K. en W. in Noord-Brabant 1903-1910, blz. 199, 200, 204. - Cat. van werken over Noord-Brab. aanwezig in de boekerij van het Prov. Gen. v. K. en W. in Noord-Brabant, 1937, blz. 216. - Hs. Borger, i.v. - Hs. Regt. i.v. |
|