Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Mr. Pierre Jean van Lelyveld]LELYVELD (Mr. Pierre Jean van), geboren te Leiden den 9en Dec. 1747 uit het huwelijk van Mr. Abraham v. L. en Petronella Johanna de la CosteGa naar voetnoot2), studeerde aan de hoogeschool te Utrecht, aanvankelijk overeenkomstig zijn eigen verlangen in de godgeleerdheid. Op aandrang van zijn vader ging hij echter over tot de studie der rechts- | |
[pagina 728]
| |
geleerdheid. In 1769 werd hij ingeschreven in het album studiosorum, maar blijkbaar had hij daarvóór reeds enkele jaren de propaedeutische en godgeleerde colleges gevolgd. Den 29en Jan. 1770 promoveerde hij op een Specimen historico-juridicum inaug. de origine monetae aliisque huc spectantibus. Tr. ad. Rh. 4o. In 1788 door den Stadhouder tot raad in de Vroedschap te Haarlem aangesteld, bekleedde hij driemaal het ambt van schepen, totdat hij in 1795 met andere voorstanders der stadhouderlijke regeering van zijn post ontzet, het vaderland verliet om zich metterwoon te Emmerik op Pruisisch grondgebied te vestigen. Aldaar, buiten alle publieke bediening, vatte hij zijn vroeger voornemen op om in de Godgeleerdheid te promoveeren, waartoe hij zich in verbinding stelde met de hoogeschool te Duisburg. Van de teleurstellende ervaring daarbij, vooral tengevolge van verschil van godsdienstige inzichten, door hem opgedaan, getuigt zijn Commercium epistolicum designati Theologiae Doctoris cum ordine theol. Duisburgensi, waaraan door hem is toegevoegd een proeve van verklaring: Conjectura ad Gen. XLIX:18 benevens een Anonymi epistola, door hem gepubliceerd en van een voorrede voorzien. Traj. ad Rh. 1803. 8o (U. Bibl. Leid.). In 1807 naar zijn vaderland teruggekeerd vestigde hij zich met zijn gezin te Leiden, waar hij zich verder bezighield met de beoefening der Latijnsche dichtkunst en der godgeleerdheid. Hij overleed aldaar den 21en Nov. 1819. Hij was lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Den 7en Mei 1793 huwde hij te Haarlem met Adriana de Maine (overl. te Leiden 27 Jan. 1832). Portretten van Mr. P.J. v. Lelyveld worden niet vermeld. Van hem zag het licht: De oorsprong, bloei en ondergang van Hedonopolis. Eene zedekundige droom. Utr. 1783. 8o. (Bibl. N. Lett.). - Iets over de liefde en Jezus' wijsheid n. aanl. v. Matth. V:44. Haarl. 1796. 8o (Bibl. N. Lett.). - Behalve de bovengen. geschriften zag van hem het licht: [Ond. schuilnaam: W.E.V.A.V.P.]: Verlossings Danklied bij geleg. v.d. plegtigen XIII Jan. 1814, met een opdracht aan den hoogl. J.H. van der Palm. Utr. 1814. 8o. En: Negen bedenkingen aan de Schrijvers der Vaderlandsche Letter-Oeffeningen, voorgesteld betr. de recensie ... v.h. Verlossings-Danklied ... Utr. 1814. 8o (v. Doorninck, Verm. en naaml. Schr. I, k. 653) (Nat. Bibl.). - Viro celeberrimo optime de me merito Sebaldo Ravio ... Prof. rude donato Ac. Rh. Traj., Olim dignissimo Primipilo, Urbis Lugd. Bat. civibus solenni die III Oct. 1814 Q.D.B.V. sacrum. L. Bat. 1814. 8o. (Nat. Bibl.). - Elegiaca trias, sistens stragem Woerdanam, luctum Elbanum, casum Tyranni. L. Bat. 1814. 8o. (Nat. Bibl.). - Singuliere correspondentie, van eene Dame, Twee Collegien, Drie Doctoren en Een Maire, ten algemeenen nutte, meest uit de oorspr. stukken aan het licht gebracht. Leyd. 1814. 8o. (Nat. Bibl.). - Gratulatoria juveni illustr. Guilielmo Frederico Carolo princ. Arausiaco bonarum litter. gratia urbem Lugd. Bat. profecto, reverenter inscripta. L. Bat. 1814. 8o; hierachter de proza-vert. get.: Eerbiedige Welkomstgroet enz. Leyd. 1814. 8o (Nat. Bibl.). - Franco-Gallus exsule Gulielmo V postremo gubernatore receptus, regnante Gulielmo I rejectus, divinarum virtutum inscius index et testis leviter adumbratus. L. Bat. 1816. 4o. (Nat. Bibl.). - [Ond. schuilnaam: Taco Abr. Sypkes J.U.D., quondam praetor caet.] Epanorthotica Epistola ad celeberr. antecessorem Jo. Melch. Kemperum de aetatis nostrae fatis, exemplo gentibus ac praesertim Belgis nunquam negligendo, disputantem. Acc. Anonymi sermo etc. Gron. etc. (L. Bat. 1816) 8o. (Nat. Bibl.). | |
[pagina 729]
| |
Waarschijnlijk is ook door hem gepubliceerd J.F. Manseri Periculum poëticum, sive epigrammatum hortulus, maximam partem ex praest. S. Codicis horto concinnatus. Prostat Amstelodami caet. caet. 1818. 8o (zie: Cat. Letterk. II, k. 1030). Een brief van P.J. v. Lelyveld aan M. Tydeman (Den Haag. 1778) berust in hs. in de Bibl. Letterk. (zie: Cat. I Hs. blz. 63). In Opuscula societatis cui tessera Tendimus ad idem et Tandem fit surculus arbor. (Traj. ad Rh. 1782) komen de volgende bijdragen van zijn hand voor: Disquisitio ad Joh. I. 48 de Nathanaele minime αδολῳ, p. 91-99. - Conjectura de versione τῶν ό vocis, םיליפנ praecipue ad Gen. VI. 4, p. 113-119. - Dissert. de Eutycho non mortuo ad Act. XX. 7-12, p. 244-263. Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VIIIa, blz. 94. - v. Lelyveld, Mengelingen, blz. 31-146 (‘Iets voor de schrijvers der Vad. Letteroefen, en Ned. Biblioth.’). - Alb. stud. Rh. Traj., k. 165. - Ned. Patriciaat II (1911), blz. 321. |
|