[Gerbrand van Leeuwen]
LEEUWEN (Gerbrand van) zag den 9en Sept. 1643 het levenslicht te Boskoop, waar zijn grootvader Comelis v. L. Mzn. (1619-1637) en zijn vader Cornelis v. L. Czn. (1637-1681) predikant zijn geweest. Den 2en Febr. 1660 ingeschreven als student aan de Leidsche hoogeschool voltooide hij daar zijn academische studiën onder Heidanus, Coccejus en Hoornbeek. Als proponent beroepen te Velzen in Juli 1665, werd hij aldaar in Sept. d.a.v. bevestigd. Vervolgens diende hij de gemeente van Amersfoort (ber. in Febr. 1675), van Haarlem (bev. in Nov. 1678) en van Amsterdam (bev. 27 Jan., bev. 2 Maart 1681). Toen de Amsterdamsche regeering het besluit had genomen aan het athenaeum daar ter stede ook een hoogleeraar in de theologie te benoemen werd deze betrekking aan Gerbr. v. Leeuwen aangeboden. Hij aanvaardde haar in Maart 1686 met het uitspreken eener Oratio de perpetuo ecclesiae doctore Mose, fundamento eorum, quae deinde tradita sunt. Amst. 1686. 4o. Uit deze inaugureele rede blijkt dat v. Leeuwen geen voorstander was van de typologische godgeleerdheid, al bestrijdt hij haar niet. Dat het zijn toeleg is geweest zich overeenkomstig den wensch der Curatoren van meet af te houden buiten dogmatische twistvragen ‘disputationum illud genus tortuosum spinosumque’ verklaart hij hier onomwonden. Hij oogstte met zijn oratie veel goedkeuring. Een der Latijnsche gedichten, die de uitgave ervan vergezelden was van zijn ambtgenoot als predikant der Amsterdamsche gemeente Balthasar Bekker, Wegens vèrgevorderde jaren werd hij in 1712 ontheven van de verplichting tot het geven van openbare lessen. Na zijn herstel van een ernstige ziekte, die hem ruim twee jaren vóór zijn dood had aangetast, bleef hij in verzwakten toestand voortleven tot zijn overlijden den 11en Mei 1721.
Hij behoorde tot de bekwaamste godgeleerden van zijn tijd. Inzonderheid als Bijbel-uitlegger stond hij hoog aangeschreven. Bovendien bezat hij de gave van een bijzondere welsprekendheid; wat zijn stijl en stem betreft was hij onnavolgbaar.
Hij fungeerde als assessor van de N.-Hollandsche Synode te Hoorn in 1689, en hield voor haar de sluitingspredikatie over 2 Kron. V:11-14.
Hij huwde 1o. in 1669 met Catharina Collen, en na haar overlijden 2o. te Amsterdam in 1696 (ondertr. 22 Febr.) met Jacoba Balde, wed. van Johannes Vlamerdingh, Med. Dr. en Ridder van S. Marcus (Mndbl. De Ned. Leeuw. 39e Jrg. (1921), k. 236). Van de vier zoons en drie dochters uit zijn eerste huwelijk overleefde hem slechts één dochter (gehuwd met Daniël Nys). Zijn tweede huwelijk bleef kinderloos. Door zijn beide huwelijken was hij aan zeer aanzienlijke geslachten vermaagschapt.
Behalve een geschilderd portret in het gebouw der Gem. Univ. te Amsterdam bestaan van Gerbr. van Leeuwen nog vele gegraveerde portretten, beschreven door Muller, Cat. v. Portr., No. 3143-3157, vgl. v. Someren, id., blz. 394, 395.
Behalve de hierboven genoemde oratie is van Gerbr. van Leeuwen in druk uitgegeven:
De Sendbrief Pauli aan de Romeynen verklaart. Amst. 1684. 4o. (Hoofdst. I, II). Een verbeterde uitg., bevattende de eerste acht hoofdstukken verscheen onder den titel: Het gelove ende betragtinge der Heyligen, getrocken uit haar eerste beginselen en vervat in d'uytlegging des Briefs Pauli aan de Romeynen. Amst. 1688. 2 dln. 4o. Het vervolg zag te Amsterdam het licht in 1699. Een 2e druk van het geheel verscheen onder den titel: Het Gelove en de Betragtinge der Heyligen onder een Schriftmatige Verhandeling van den Send-Brief Pauli aan den Romeynen, uyt de eerste gronden ontdekt. 2edr. Amst. 1743. 4 dln. 2 bnd. 4o. (Bibl. Th. School Kampen). Het andere exegetische werk van v. Leeuwen
|