| |
[Frederik van Leenhof]
LEENHOF (Frederik van) werd in Aug. 1647 te Middelburg geboren. Hij schijnt achtereenvolgens in Utrecht - waar hij het met het Voetianisme niet vinden kon - en in Leiden gestudeerd te hebben (in de Alba Stud. komt zijn naam niet voor) en slaagde reeds in Jan. 1668 voor het praeparatoir examen in de classis Walcheren. Twee jaren daarna vond hij een standplaats bij de Vlaamsche gemeente van Abbeville (Picardië). De tegenwerking der roomsche geestelijkheid deed hem reeds na een jaar dien arbeid opgeven, wat ook het einde der gemeente beteekende; weer een jaar later (einde 1672) werd hij bevestigd als predikant te Nieuwvliet (of St. Pier). Bij dit beroep rezen al eenige moeilijkheden inzake zijn standpunt tegenover de kerkleer. Hij heeft deze gemeente 7 jaren gediend, volgens visitatoren der classis met veel verzuim en stilstand van den predikdienst; aan den anderen kant is er een getuigenis van den kerkeraad, dat Ds. L. ten opzichte der Mennisten ‘als hij thuis was goede devoiren aanwendde’ (N.A. de Gaay Fortman, Iets over de houding der classis Walcheren tegenover de Doopsgezinden, in Doopsgez. Bijdragen, 1884, blz. 114). Van Nov. 1678 af heeft hij gedurende minstens een half jaar zijn gemeente verlaten (zonder eenige regeling van zijn ambtswerk te treffen) om in opdracht van den Raad van State als predikant bij een bijzondere Nederlandsche ambassade aan het hof van Lodewijk XIV te fungeeren. Teruggekeerd heeft hij zeer korten tijd de prinses Albertine Agnes, weduwe van den Frieschen stadhouder Willem Frederik, als hofprediker naar Duitschland vergezeld; zijn demissie uit de classis kon hij eerst krijgen na zich te hebben gezuiverd van een aanklacht, tegen zijn afscheidspredikatie ingebracht. Reeds begin 1680 volgde hij een beroep naar Velsen; zijn testimonium ter admissie in de classis Haarlem, met eenige moeite verkregen, kon de broeders hier aanvankelijk niet bevredigen, zoodat eerst een
belofte van onergerlijkheid in leer en leven zijnerzijds hem aanvaardbaar maakte (het is overigens mogelijk, dat zijn anti-voetiaansch standpunt hem bij de classis Walcheren wat dwars heeft gezeten). Weer een jaar daarna nam hij een beroep naar Zwolle aan; weer waren er moeilijkheden met zijn ontslag uit de classis, nu echter in verband met een besluit der Staten van Holland en W.-Friesland, waarbij een predikant verboden werd binnen een jaar van standplaats te veranderen.
In Zwolle was men aanvankelijk zeer met hem ingenomen, om zijn predikantsgaven zoowel als om zijn persoon. Hij was een wel-onderlegd theoloog, zij 't ook geen zelfstandig scheppende geest. Ongetwijfeld was hij een begaafd kanselredenaar, aangenaam in den omgang, in staat om met menschen van allerlei stand, ook met aanzienlijke personen, om te gaan. Zelfs met de ambtgenooten te Zwolle, waar hij zooveel strijd heeft ontmoet, was de persoonlijke verhouding goed. Hij gold als bedreven in de
| |
| |
wijsbegeerte; collega's zochten daarin wel zijn voorlichting en geregeld ontving hij studenten bij zich aan huis; kortom: hij was een man van de wereld, van vrijzinnige allure, naar zijn eigen getuigenis: ‘in gezelschappen van vreugde lustig met reden en met behoudenis van mijn character.... ik verkeer wat meer bij alle zoorten van menschen van wegen Schilderkunst en Musijk en andere liefhebberij, en ik vertrouwe dat ik ze goed doe, en Konsten en Wetenschappen met de Waarheid en Deugd in mij zelven en in haar zoek aan te queeken’ (Den hemel op aarden opgeheldert, blz. 273). Het bewustzijn hiervan, gemengd met een zekere geringschatting zijner minder in de dingen dezer wereld geverseerde tegenstanders, heeft hem later zeker versterkt in de vasthoudendheid aan zijn eenmaal ingenomen standpunt.
Dit standpunt, dat aanvankelijk het coccejaansche was, heeft hij nog in zijn Zwolsche jaren, evenals daarvóór, in geschrifte beleden en verdedigd. De Friesche classis Leeuwarden heeft hem daarom in een harer geschriften genoemd ‘een slave van Coccejus, die soetjes de droomen van hem uitschrijft’, wat hij met een ‘Zedig en christelijk verantwoordschrift’ heeft trachten te weerleggen. Beschuldiging en verdediging golden echter ook zijn Cartesianisme, waarvan hij in een ‘De geest en conscientie des menschen enz.’ zeer nadrukkelijk had getuigd, Descartes huldigend als ‘een groot licht’, dat in de wijsbegeerte en de wereld is opgegaan. Schrift en rede worden er als bronnen van kennis op één lijn van betrouwbaarheid gesteld, met een zekere neiging aan de tweede een prioriteit als toetssteen toe te kennen, al verzekert hij aan den anderen kant, dat de waarheid der openbaring verhevener en heerlijker is dan die welke een wijsgeer uit de conscientie put. Deze onmiskenbare rationalistische inslag deed hem kritisch staan tegenover de belijdenis al waardeerde hij deze ‘als menschelijke schriften, die ons leeren, hoe verre de kerke doe gekomen was om naar den selven regel te wandelen’. Er is dan ook een zekere mate van continuïteit tusschen deze aanvankelijke cartesiaansch-coccejaansche meeningen en het spinozisme, dat hij in zijn geruchtmakend boek ‘Den hemel op aarden’ beleden heeft. Aan den spinozistischen inslag hiervan, alsmede der door hem ter verdediging ervan geschreven werken, kan men bezwaarlijk twijfelen, ondanks zijn verzekering het met Spinoza - dien hij gelezen had - niet eens te zijn; hij bedoelde dan waarschijnlijk den geheelen Spinoza, want hij had bezwaren tegen diens leer. Daarom kan aan latere beoordeelaars als Ypey, Dermout, Reitsma, e.a. worden toegegeven, dat V.L. geen ‘spinozist’ is geweest; niettemin is, niet slechts in
terminologie, maar ook in materie een zekere mate van spinozisme onmiskenbaar. Hetzelfde optimisme, dat hem het goede en schoone in de wereld deed zoeken, ligt ook ten grondslag aan zijn ‘Hemel op aarde’; hij heeft een afkeer van ‘bekommerd Christendom’, dat ‘worstelt tusschen hope en vreeze’; droefheid is onvolmaaktheid, de volmaaktheid in God wil de blijdschap. Daartoe kan het licht der rede behulpzaam zijn; ‘de Reden is een ligt van God den mensch gegeven, en overgelaten, om naar ingeschapene Denkbeelden en gronden, alsmede die van buiten ons klaar bestraalen, zoo de natuir als de samenlevinge te leren verstaan’. Die rede leert afhankelijkheid van en vertrouwen op God, in vreugdevolle onderwerping aan ‘eeuwige en onveranderlijke ordre’. De zonde is een non-ens, gebrek aan kennis van die ordre; de kennis moet immers op deugd, zeden en gerustheid gericht zijn - het wel-doen en blijzijn van Spinoza. De mensch, die zich naar die ordre gedraagt, leeft en sterft zalig, wetende dat de pijnen geen pijnen zijn, maar beschouwingen van de ordre der natuur; de dood is ‘een vallen buiten zig en zijn verstand in God’. V.L. beoordeelt godsdienst
| |
| |
vóór alles naar de zedelijke drijfkracht, die ‘beleeftheid, ommegang en stigtinge’ bevordert. ‘Den vrijen verstande geve men behoudens den vaderlijken godsdienst vrijheid van gevoelen en spreken’; zij zijn door deugd en waarheid vrij.
Het boek verscheen in 1703, zonder eenig verzet of aanmerking der classis Zwolle, maar al spoedig kwamen de aanvallen los. De eerste kwam van Florentinus Bomble, pred. te Amsterdam (vroeger in Z.) met een ‘Brief aan den Heer F. van Leenhof behelsende aanmerkingen over desselvs Hemel op Aarden’. Amsterd. 1703; het volgende jaar gevolgd door een ‘Tweeden Brief enz.’. Amsterd. 1704. De hardnekkigste bestrijder stond al spoedig op in den Amsterdamschen predikant T.H. van den Honert: ‘Briev aan F. van Leenhof wegens syn boek de Hemel op aarden’. Amsteldam 1703 (2de dr. 1704). Een geestverwant van v. L., E.D.M., antwoordde met ‘Redenkundige Aanmerkingen tot wederlegging enz.’. Zwolle 1704 (in hetz. jaar verscheen een vermeerderde 2de dr. te Amsterdam), waarop Van den Honert schreef: ‘Brief aan F. van Leenhof wegens de redenkundige aanmerkingen’. Amsterd. 1704 (in hetz. jaar verscheen een 2de dr.). Nog in dit jaar verscheen van v. L.: ‘Korte antwoord op de brief van den heer T.H. van den Honert wegens de Redenkundige aanmerkingen’, met binnen het jaar een 2de dr., waarop Van den Honert weer antwoordde met ‘Weder-antwoord op het korte antwoord enz.’. Amsterd. 1704. Bovendien publiceerde deze nog ‘Vierde brief enz., waarin bewesen wordt dan zyn Hemel op aarde uyt Spinosaas schriften is opgemaakt’. Amsterdam 1704, ‘Vijfde brief’, eveneens Amsterd. 1704, en ‘Korte verhandeling van de wettige Blijdschap en Droevheid enz.’, z.p.e.j.; later schreef hij nog ‘Handelingen van de Synoden van N. Holland in saake F. van Leenhof’, Amsterd. 1706. - Zeer omvangrijk was de bestrijding door Johannes Creighton, pred. te Franeker: ‘De heemel op aarde geopent.... uyt Godts Heilig Woordt enz.’, Amsterd. 1704. Andere geschriften verschenen van F. Burman, ‘'t Hoogste goed der Spinozisten, vergeleken met den Hemel op
aarden enz.’. Enckhuysen 1704; J. Sluiter (pred. te Raalte), ‘Overeenstemming tusschen Leenhof en Spinoza’. Amsterdam 1704; [M. Leydekker,] ‘Den ingebeelden Hemel op der Aarde enz.’. Utrecht 1704; [Dez.], ‘D. Leenhof's boek strijdende tegen het Christendom enz.’, Utrecht 1704; B. van Gravenbigt, ‘Briev. aan.... F. van Leenhov’. Utrecht 1704; Petrus Hamer, ‘Missive over den Hemel op aarde enz.’, Dordr. 1704; Joh. d'Outrein, ‘Noodige Aanmerkingen .... benevens een Na-reden tegen D.F. van Leenhof’. Dordr. 1704; ‘Trouwhartige Waarschouwing aan alle slach van menschen; wegens de overeenstemming tusschen den Hemel op Aarde.... en de Schriften van.... Spinoza’. Amsterd. 1704. In ditzelfde jaar gaf V.L. nog een uitvoerige verdediging: ‘Den Hemel op Aarden opgeheldert’. Zwolle 1704; ook verschenen geschriften van medestanders; behalve van den genoemden E.D.M.: Eusebius Philometor, ‘Brief aan den Heer F. v. Leenhof over syn boekje enz.’. Amsterd. 1704; ‘Drie Samenspraken tusschen een Staatkundige, Godgeleerde, Wijsbegeerige en verstandig Borger enz.’. Amsterd. 1704; ‘Broedertwist uit Misverstant, of zamenspraak in het Haagsche Bosch enz.’. Amsterd. [1704] (het werd aan Brandt of aan Van Limborch toegeschreven en lokte weer verdere pamfletten uit); [Is. Vosburg,] ‘Zedige aanmerkingen over den Hemel op Aarde, door Theophilus Eelhart’. Amsterd. 1704 (insgelijks weer bestreden). Ook gedichten werden aan de kwestie gewijd; zoo: ‘Verzameling van verscheide Gedichten zo voor als tegen Ds. F. van Leenhof enz..... met een vermakelyk Scheepspraatje na’, Amsterdam 1704, waarvan z.j.e.p. een vermeerderde herdruk verscheen, waarin o.a. gedichten waren
| |
| |
opgenomen van bovengenoemden Ds. Sluiter en van V.L. zelf. - De stroom bleef vloeien, toen zijn zaak tot een kerkelijke procedure was geworden; toen leverde de vruchtbare pen van Creighton nog ‘Korte aanmerkingen op den Hemel op Aerde opgeheldert’. Franeker 1704, en ‘De spinosistische hemel van Spinosa vergeleken met dien van Leenhof’. Leeuwarden 1705, en F. Burman kwam terug met een ‘Vriendelike Uytnoodinge door twee brieven aan de Heer F. van Leenhof gedaan om sig te suiveren van syne Spinosistery’, t'Enchuysen 1705, waarin een antwoord van v. L., alle drie oorspronkelijk in het Latijn, maar hier met Nederl. vertaling verschenen. - Deze strijdschriften zijn wel de voornaamste; er zijn er echter meer geschreven.
Waarschijnlijk heeft v. L., die zeker volkomen te goeder trouw was wat zijn eigen meening inzake zijn rechtzinnigheid betreft, de aanvallen aanvankelijk aan misverstand, hoogstens aan onwelwillendheid toegeschreven; dat de opponenten tegenover hem een principiëel standpunt innamen, werd hem al spoedig duidelijk uit de gevolgde kerkelijke procedure. Zelf wendde hij zich, toen de storm opkwam, tot den kerkeraad van Zwolle, met verzoek van den blaam van onrechtzinnigheid te worden gezuiverd (Maart 1704). Hij vereenigde zich met een verklaring, waarin de Belijdenis werd gehandhaafd tegenover de bezwaren, door zijn aanvallers ingebracht, daar volgens hem het standpunt, in zijn boek ingenomen, met haar niet in strijd was. De classis Zwolle was hier niet mee tevreden, veroordeelde zijn boeken, en schorste hem voorloopig. De kerkeraad handhaafde hem echter, naar den wil van den Zwolschen magistraat. Deze laatste drong er ook bij Gedeputeerden der provincie op aan in de synodale procedure, die nu volgde, de zijde van V.L. te kiezen; dientengevolge heeft de synode van Overijsel geen conclusie genomen maar de zaak gerenvoyeerd, hoewel uit alle classes stemmen tegen hem opgingen; wel besloot de synode de Staten te verzoeken de kerken in de behandeling dezer zaak vrij te laten. De synoden van andere provincies, met name Friesland, N.- en Z.-Holland en Utrecht, lieten zich in hun veroordeeling veel positiever uit. Bij hernieuwde behandeling in de classis werd vanwege synodale deputaten aangedrongen bij den kerkeraad tegen V.L. op te treden. De kerkeraad aanvaardde ten slotte 10 breed uitgewerkte artikelen van satisfactie, en V.L. onderteekende ze, spinozisme veroordeelend zoo dit in zijn boeken mocht voorkomen; de kerkeraad vond hierin aanleiding hem te rehabiliteeren (Oct. 1704). Op last van den kerkeraad werden de artt. uitgegeven: Artikelen tot satisfactie, Van de.... Kerkenraad van Zwolle, Voorgestelt aan Dn. Fred.
van Leenhof, En by syn E. ondertekent. Wegens syn uitgegeven Boeken, genaamt den Hemel op Aarden, desselfs Opheldering, en Korte Antwoord. Zwolle 1704 (aan Van den Honert gaf dit aanleiding tot het schrijven van ‘Nodige aanteekeningen op de Artikelen tot satisfactie’. Amsteldam 1705; reeds eerder verscheen ‘Overeenstemming tusschen den Heer F. van Leenhof, en Spinoza en Philopater, vertoont in eenige korte Aanmerkingen over de antwoorden op de Artikelen van 't Eerw. Classis van Zwolle, en de veranderingen in zijn E. Keten der bybelsche godgeleerdheit, zynde een afgeperste verdeediging van twee Gedighten, door Joannes Sluiter, pred. te Raalte’. Amsteld. 1704 - een zeer uitvoerig geschrift). De classis achtte de artikelen echter onvoldoende, veroordeelde v. L.'s werken en trok de approbatie in; v. L. verklaarde zich nu ook bereid de geamendeerde artt. vrijwillig te onderteekenen, de classis echter als rechter wrakend, en hierin door den kerkeraad gesteund. De classis, met de zaak verlegen, bracht haar weer voor de prov. synode. Het werd nu een strijd tusschen magistraat en kerkeraad eenerzijds, synode en classis anderzijds, en, om den
| |
| |
steun van den magistraat te compenseeren, wendde de synode zich om steun tot Ridderschap en Steden van het gewest (Maart 1705). Deze droegen de zaak weer op aan de classis, en deze gelukte het met een zoet lijntje en via een berisping V.L. tot onderwerping aan haar gezag te brengen, waarna hij weer werd geadmitteerd. In hoofdzaak verleende de prov. synode van dat jaar, te Deventer gehouden, hierop haar sanctie; zie: Extract uit de Handelingen, en Behandelingen der saken van Do. Fredericus van Leenhof .... so als die ten overstaen van de Heeren Deputaten der Synode 1704 binnen Steenwijk gehouden, voorgevallen en verhandelt is, en ook van de behandelinge.... synode .... binnen Deventer 1705. Kampen 1706.
De kerkelijke vergaderingen elders lieten het er evenwel niet bij zitten (zie o.a.: Verklaringe waar by de Synodus van Gelderlant, gehouden binnen Nymegen 1706 .... wil doen weten .... omtrent Fredericus van Leenhof. Nymegen 1706). Vooral in Holland uitte zich de tegenstand zeer heftig, ook in regeeringskringen, wat een verbod tot verkoopen, drukken of in voorraad hebben ten gevolge had (Groot Placaetboek, Dl. V: placaat tegen 3 boekjes van V.L., 18 Dec. 1706; Kerkelyk Placaatboek door Mr. P. Scheltus, 's-Gravenh. 1735, Dl. II, blz. 428; vgl. A.J. Servaas van Rooyen, Verboden boeken, geschriften, couranten enz., Haarlem 1881, blz. 6-11). Ondanks geoefenden aandrang besloten de Staten van Overijsel echter dit voorbeeld niet te volgen, de zaak als afgedaan beschouwende nadat hieromtrent ‘niet alleen kerkelyk, maar ook formelyk is geprocedeert geworden’, en geen nieuwe opschudding willende verwekken; zie het besluit in Boekzaal d. Gel. Wer., 1707 Jan.-Febr., blz. 184-188). De prov. synode van Overijsel van 1708 daarentegen, de zaak weer aanvattende, sprak de wenschelijkheid van V.L.'s suspensie uit. Weer stelde de magistraat zich geheel achter hem, en ook de kerkeraad handhaafde hem als lid en predikant; de Staten der provincie gaven evenmin volledig gevolg aan den synodalen aandrang, al werd bij besluit van Ridderschap en Steden van 20 April 1708 het drukken en verkoopen van ‘Den hemel op aarden’, ‘D.h. o.a. opgeheldert’ en ‘Korte antwoord’ op straf van geldboete verboden. Des te scherper gingen de hoogere kerkelijke vergaderingen voort met tegen V.L. op te treden; een verhoor voor de prov. synode leverde evenwel niets op, daar hij zich beriep op de volgens hem in staat van gewijsde gegane artt. van satisfactie. Eerst maanden later heeft de aandrang der synode, via de
Staten, bij de regeering van Zwolle tengevolge gehad, dat hij met ingang van 1711 op eervolle wijze ontslagen werd onder toekenning van pensioen. Tevoren had hij zich tot haar gewend, te kennen gevende, dat hij ter bevordering van rust en vrede zijn demissie wilde vragen. Blijkbaar hebben de magistraat en de predikant het elkaar wat gemakkelijk gemaakt. 1 Jan 1711 preekte hij afscheid; hij behield zijn plaats in de predikantsbank en toegang tot het Avondmaal. Hoewel de kerkelijke autoriteiten nog op verdere maatregelen aandrongen, hebben de Staten zich daartegen verzet. De kerkeraad behandelde hem verder ‘als een heiden en tollenaar’, en de onverzoenlijke houding van zijn opvolger Ds. Kelderman, die hem niet tot het Avondmaal wilde toelaten, bewoog ten slotte ook de regeering om V.L. steeds meer los te laten. Zijn dood in het begin van 1713 maakte aan deze en verdere moeilijkheden een einde; hij is waarschijnlijk buiten de gemeenschap der kerk gestorven en de kerkeraad heeft geen moeite gedaan hem van zijn dwalingen te bekeeren.
V.L. heeft ongetwijfeld binnen Zwolle aanhangers gehad. Een paar hiervan zijn op den voorgrond getreden. Zoo de (latere) onderwijzer en voorzanger van de Groote Kerk
| |
| |
Barend Hakvoord; nadat deze reeds door het schrijven van een paar paedagogische werkjes de aandacht op zich had gevestigd, gaf hij een paar geschriften uit, die de synode veroordeelde vanwege spinozistische leeringen; de eerste drukken schijnen al van 1689 te dateeren, dus nog vóór V.L.'s openlijk optreden in dezen. Hakvoord heeft echter tot 1719 zijn post van voorzanger waargenomen; tevoren had hij zich reeds als boekhandelaar gevestigd. Hij heeft V.L.'s ‘Hemel’ en ‘Hemel opgeheldert’ uitgegeven. Zie: Ypey en Dermout, Geschied d. Herv. Christel. Kerk in Nederl., Dl. III, Breda 1824, Aanteek., blz. 116; Chr. Sepp, Het staatstoezicht op de Godsdienstige Letterkunde. Leid. 1891, blz. 212 vg.; dit Wdb. III, blz, 456, - Naast hem de chirurgijn Henrick Smeets, schrijver van een utopistische fantasie: ‘Beschrijvinge van het magtig koningrijk Krinkekesmes enz., ontdekt door den heer Juan de Posos’, Amsterdam 1708. In het gefingeerde land wordt een soort natuurlijke godsdienst geschilderd, welks verkondigers Descartes en Spinoza prijzen; van Christus is geen sprake. De synode trad bij Ridderschap en Steden tegen hem op, waarschijnlijk zonder resultaat, omdat men aan deze fictie te weinig houvast had. - Zie Sepp, t.z.p., blz. 215 vgg. - Nog geruimen tijd bleef de naam van V.L. een afschrikwekkende waarschuwing in de uitspraken der synoden. Foeke Sjoerds noemde hem in 1759 ‘een ondier, een heilloos atheïstisch wanschepsel’ (F. Sjoerds, Kort vertoog van den staat en de geschiedenissen der kerke des N. Testaments enz.. Leeuw. 1759, blz. 657 vgg.), en in 1766 werd hij nog in geschrifte, met anderen, bestreden (Boekzaal. 1766b, blz. 467.).
In den jongsten tijd is de kerkrechtelijke zijde van de zaak v. L. nog eens weer aan de orde gesteld naar aanleiding van een brochure van Ds. Joh. Jansen, ‘Het tuchtrecht der meerdere vergaderingen’, Wierden 1928 (een referaat ter Gereformeerde Predikantenconferentie), en de bestrijding daarvan door Dr. Van Es in (Geref.) ‘Leeuwarder Kerkbode’, die de zaak V.L. aanhaalde als voorbeeld van een verbreken door de kerken van het verband met een localen kerkeraad, waarbij de controverse Kleyn-Rutgers uit de dagen der Doleantie weer werd opgehaald. In een uitvoerige studie heeft Ds. Jansen voor dit geval op historische gronden het betoog van Dr. van Es weerlegd (zie ben. onder litt.).
Portretten van V.L. naar schilderij van R. Koets, in kopergravure door P. van Gunst, zijn aanwezig in de Bildniss-Samml. d. Breslauer Stadtbibl., in het Staatl. Kupferstichkabinett te Dresden, en in de Berl. Kupferstichsamml. a.d. Veste (Hans W. Singer, Allgem. Bildnisskatalog, Bnd. VII, Leipz. 1932, nrs. 52332-52334). Volgens J.F. van Someren, Beschrijv. Catal. v. Portretten, Dl. II, Amst. 1890, nr. 3173, bestaan hiervan 2 drukken, de 2de met verzen. - In de consistoriekamer der Groote Kerk te Zwolle bevindt zich een schoorsteenstuk door H. ten Oever, get. 1691 (E.W. Moes, Iconographia Bat., Dl. II, Amst. 1905, nr. 4391 vermeldt fout. 1671) voorstellende 5 predikanten der Ned. Herv. Gemeente, waaronder V.L.
Werken van V.L.: De keten der bybelsche godgeleerdheit, 2 dln., Middelburg 1678; 3Amsterdam 1684; 4Zwolle 1700. - De geest en conscientie des menschen in haar eygen wezen en werkingen eenvoudiglyk verklaart3, Amsterdam 1683; 4Zwolle 1700. - Zedig en christelyk verantwoordschrift aan het Eerwaarde classis van Sevenwolden, waarin Coccei godgeleerdheid met keten verdedigd wordt, Amsterdam, z.j. - Joh. Cocceji godgeleerdheid verdedigt en opengelegt, iegens de hedendaagse misduidingen en voor-oordeelen; waar in nevens de byzonderste grond-artykelen der Christelyke Religie, de bedeelinge der Tyden klaar ontvouwen, en den sleutel der prophetien aangewesen werd, Middelburg;
| |
| |
5Amsterdam 1684. -Brief inzake Spinoza, bij Christoph. Wittichius, Antispinoza sive examen ethices B. de Spinoza. Lugd. Bat. 1690. - Kort onderwijs in de christelyke religie volgens d'ordre van de Heilige Schrift. Amsterdam 1685. - Het leven en de prediker van Salomon leerzamelyk uitgebreid en verklaart. Zwolle 1700. - Den hemel op Aarden, of een korte en klaare Beschrijvinge van de Waare en Stantvastige Blydschap, zoo naar de Reden, als naar de H. Schrift, voor alle slag van Menschen, en in allerlei voorvallen zaamengestelt. Zwolle 1703; 2Kampen 1703; 3Amsterdam 1704. - Den Hemel op Aarden opgeheldert van de Nevelen van Misverstand en Vooroordeelen. Zwolle 1704. - Korte Antwoord op de brief van den heer T.H. van den Honert wegens de Redenkundige aanmerkingen. Zwolle 1704. - Korte Antwoord, Vermeerdert met reflexien op de Weder-Antwoord. Zwolle 1704 [vermeerd. druk van het voorgaande]. - Wel doorwrochte en aanmerkelyke afscheidspredikatie. Amsterdam 1712.
Litteratuur: G.F. Jenichen, Historia Spinozismi Leenhofiani. Lipsiae 1707. - A. van der Linde, Spinoza, seine Lehre und deren erste Nachwirkungen in Holland. Göttingen 1862, S. 134-141. - E.J. Diest Lorgion, De Nederduitsche Hervormde Kerk in Friesland. Groningen 1848, blz. 216-223. - L.A. van Langeraad, De Nederlandsche Ambassade-kapel te Parijs. Dl. I. 's-Gravenh. 1893, blz. 238-245, 255. - S.D. van Veen, in Herzog's Real-Encykl3, 11. Band, i.v. - Chr. Sepp, Het staatstoezicht op de Godsdienstige Letterkunde in de Noordelijke Nederlanden. Leiden 1891, blz. 106-109, 213, 215. - J.I. Doedes, Collectie van rariora. Utr. [1887], blz. 79 vg. - H.Q. Janssen, Catalogus van het Oud-Synodaal-Archief, 's-Gravenh. 1878, reg. i.v. [Stukken betrekk. hebb. op de zaak F. v. L.]. - E.H. van Leeuwen, Overheidsbemoeiingen met de Gereformeerde Kerken, in: St. v. Waarh. en Vr., dl. XXIII (1886), blz. 421-428. - J. Severijn, Spinoza en de gereformeerde theologie zijner dagen. Utr. 1919. - J. Jansen, Het tuchtrecht der meerdere vergaderingen verdedigd tegen de bezwaren van Dr. van Es in de Leeuwarder Kerkbode, in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift. Jrg. 30 (1929-1930), blz. 480-495, 525-547. - D.J. de Groot, De procedure tegen Frederik van Leenhof, in: Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, jrg. 37 (1936), blz. 273-295, 325-351, 365-388. - J. Lindeboom, Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme. Dl. I.H. t. Heide 1929, blz. 121 vg. - Verder de handboeken over Nederlandsche Kerkgeschiedenis van Ypey, Ypey en Dermout [uitvoerig], Reitsma, Knappert, enz., en de boven in den tekst genoemde litt. betreffende bepaalde onderdeelen.
|
|