had, hield hij den 2en en den 5en Febr. 1723 een openbare disputatie. Den 25en Febr. 1725 door de Classis van Leiden en Neder-Rhijnland toegelaten als proponent en den 30en Aug. d.a.v. peremptoir geëxamineerd door de Classis van Enkhuizen, werd hij den 16en Sept. 1725 bevestigd te Grootebroek door Ds. H. Schaink, pred. te Enkhuizen, van wien hij jarenlang leiding bij zijn studie had ontvangen (intr. t: Ps. XXVII:4). Den 11en Juli 1730 verbond hij zich (m. Jes. II:3) aan de gemeente te Hillegersberg, die hij ruim twee jaren diende. Den 26en Oct. 1732 nam hij afscheid van haar (m. Hand. XX:32) wegens vertrek naar Hoorn, waar hij den 9en Nov. d.a.v. bevestigd werd door Ds. C. de Feyfer, pred. ald. (Jes. XXX:20, 21; intr. m. Jes. XL:11). Hier was hij nauwelijks anderhalf jaar werkzaam. Zijn vierde gemeente was die te Rotterdam, waar zijn naam reeds in 1731 op een nominatie was geplaatst geweest. Den 27en Juni 1734 werd hij er bevestigd door Ds. Wilh. Velingius Abd. zn., Th. Dr. en Prof. ald. (m. Obadja:21; zijn intreepredikatie zag tezamen met zijn afscheidspred. te Hoorn het licht, zie hieronder). Reeds den 16en Sept. 1735 overleed hij te Rotterdam na een ziekbed van elf dagen; den 21en d.a.v. werd hij in de Groote kerk aldaar begraven.
Zijn ambtgenoot te Rotterdam Johannes Wilhelmius teekent in de lijkpredikatie na Leemaans verscheiden door hem gehouden (22 Sept. 1735) het beeld van dezen vroegontslapen voorganger als godvruchtig en veelbegeerd prediker, die in de gemeenten, welke hij mocht dienen groote scharen, ook uit omliggende plaatsen trok. Buitengewone gebedsgaven waren hem toebedeeld. Zijn dood maakte een eind aan vele schoone verwachtingen, die van hem werden gekoesterd.
Een der zoons uit zijn huwelijk met Gertrudis Yvenius, Joannes Leemaan verdedigde te Utrecht onder Prof. Seb. Rau den 27en Nov. 1756 in het openbaar een dissertatio philologica de iis quae habentur Jesaiae Cap. LIII de statu Exinationis et Exaltationis Jesu Christi. Traj. ad Rh. 1756. 4o. Hij diende als predikant achtereenvolgens de gemeenten te Midwoud, waar hij 6 Aug. 1758 door zijn broeder Petrus Leemaan, pred. te Nieuwendam, bevestigd werd; te Amersfoort van 15 Apr. 1759 af; te Rotterdam, zijn geboortestad, van 24 Apr. 1763 tot zijn - eveneens vroegtijdig - overlijden den 21en Oct. 1766 (twee gedichten aan zijn nagedachtenis gewijd komen voor in Boekz. 1766b, 628, 629). Deze bij zijn dood 31-jarige liet als weduwe na de derde dochter van W. van Irhoven, pred. en prof. te Utrecht (zie hiervóór Dl. IV, blz. 467-470). De uit dit huwelijk geboren zoon Johan Wilhelmus van Irhoven Leemaan, laatstelijk pred. te Wageningen, moest in 1811 wegens ziekte emeritaat nemen en overleed te de Vuursche 5 Aug. 1824.
Van Lucas Leemaan noch van zijn zoon en kleinzoon zijn portretten bekend.
Lucas Leemaan gaf in het licht:
Afscheit van Hoorn uit Hand. XVIII:19-21 en Intreede te Rotterdam Uit Exod. XXXIII:13-15 op den 13 en 27 Junii 1734. 4o. (Univ. Bibl. Amst.). |
Litteratuur: Joh. Wilhelmius, 't Prent van een Getrou Leeraar uit Joh. V:35. Ter gelegentheid v.d. Eerw., Godvr., Zeer Gel. Heer Lucas Leemaan, in zyn Eerw. Leven Getrou Leeraar v. Jesus' Gemeinte te Rotterdam, Godzalig in den Heere ontslapen den 16 Sept. 1735, opgemaakt door zyn Amptgenoot ... Rotterd. 1735. 4o. - Hs. Borger. - N. Biogr. Wdb. X, k. 512 (art. v. Dr. G.A. Wumkes; zeer beknopt). - Boekz. 1735b, 374-377. - Veeris-de Paauw, Pred. N. Holl., blz. 123, 124. - v. Harderwijk, Pred. Rotterd., blz. 77, 87. - Alb. Stud. L.-Bat. I, k. 882.