Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Bartel Lauren]LAUREN (Laurens, Lauwers, Lauri, Louren, Louwer) (Bartel), uit Mennonitische ouders geboren te Goch in het land van Kleef, bereisde vele landen en woonde ook een tijdlang te Wilna, de hoofdstad van Litauen, waar hij in kennis kwam met vele Edelen en Machtigen des lands, aan wie hij volgens zijn eigen mededeeling somtijds ‘eenige kleyne, doch voor haer aengename Waren verkocht’ en van zijn reizen wist te vertellen. In 1617 ontboden bij de gemalin van den schatbewaarder van Sigismund III, den koning van Polen, waar hij een gezelschap van Edellieden aantrof en ook twee Minderbroeder-monniken, van wie de een Prior was van een groot Minderbroederklooster daar ter stede. Hier ontspon zich een gesprek, waarin hij ondervraagd werd over zijn verleden en zijn religie. Toen hij erkende dat zijn ouders hadden behoord tot de ‘Wederdoopers’ verklaarde men op bestraffenden toon de leer dezer laatsten voor een gruwelijke leer, daarbij wijzende op cardinale stukken, waarin zij afweken van de leer des Evangelies. Men vermaande hem ‘Catholyck’ te worden, waartegen hij zijn bezwaren uiteenzette. Hierop nam de Prior het woord om te betoogen dat men wèl onderscheid moest maken tusschen de Poolsche en de Nederlandsche Wederdoopers: wat van de eersten gezegd kon worden gold daarom nog niet van de laatsten. Hierbij beriep de Prior zich op eigen ervaring opgedaan gedurende een verblijf in Holland, waar hij in verschillende steden met ‘Wederdoopers’ had verkeerd, inzonderheid tijdens zijn anderhalfjarig oponthoud te Leiden. In deze stad had hij zekere oneenigheden ouder hen opgemerkt, welke z.i. te vèr werden gedreven. In het voorbijgaan maakte de Prior ook melding van den Ban en de Mijding, die | |
[pagina 622]
| |
toen al vrij gestreng in vele gemeenten der Mennonieten werden toegepast, om welke reden hij naar zijn zeggen zich niet tot hun gemeenten had begeven. Dit weerhield hem echter niet te erkennen dat hij onder hen oprecht godvreezende lieden had aangetroffen, die heel wat meer onderlinge liefde aan den dag legden dan gevonden werd bij de Fratres, die in kloosters bijeenwoonden. Gedachtig aan zijn eigen ouders en voorgeslacht en aan vermaarde vrienden, had hij intusschen er niet toe kunnen besluiten, de ‘Catholycke Kercke’ te verlaten, maar zoolang hij te Leiden was blijven wonen, had hij met de ‘Wederdoopers’ aldaar toch betrekkingen onderhouden, waardoor hij somtijds hèn onderwijzen kon, maar zij nog veel meer hèm. Beter dan hen te veroordeelen achtte de Prior het voor hen te bidden. Na dit betoog richtte men zich tot Lauren, hem wijzende op het groot gevaar waarin de monnik zich bevonden had om afvallig te worden, en drong men er bij den ‘Wederdooper’ op aan zich ook te voegen bij de ‘oude eendrachtelijcke’ R.K. Kerk. Evenwel vergeefs; ook de hem daarbij voorgespiegelde voordeelen konden er Lauren niet toe bewegen. De gedrukte uitgaven van dit gesprek zijn voorzien van een Voorreden, naar het schijnt ook van Bartel Laurens hand. Daarin wordt vermeld dat hij dit verhaal uit eigen beweging had verteld aan een zijner vrienden, die er ernstig bij hem op had aangedrongen, het hem in handschrift af te staan. Hieraan had hij voldaan onder voorwaarde dat de ander het voor zich zou houden. Achteraf had hij echter ontdekt dat het gecopiëerd toch in andere handen was gekomen en dat er zelfs waren die het wilden doen drukken om er meer publiciteit aan te geven. Op zijn dringend verzoek had hij een der copiëen kunnen machtig worden. Toen was hem gebleken dat deze copie niet geheel overeenkwam met het oorspronkelijk verhaal, zooals hijzelf het aan zijn vriend had gedaan. Bijaldien er méér afschriften van zouden worden gemaakt, verzocht hij dengene, die de eerste copie had gelezen en zulk een later afschrift in handen mocht krijgen, door vergelijking na te gaan of er in dit laatste iets voorkwam, dat in het eerste ontbrak, dat er toch blijkbaar bij behoorde. De eerste druk (1656) heeft tot titel: B.L., Kort Verhael eens Gesprecks, Voor-ghevallen in Vylnae, de Hooft-stadt van Littauen, Sorteerende onder den Koning van Polen. Amst. Z.j. 4o. Eenige jaren na Lauwers overlijden werd het door een ongenoemde ongewijzigd uitgegeven onder den breederen titel: B.L., Een kort Verhael eens Gesprecks, Voorgevallen in der Wildae of Vylnae, De Hooftstadt van 't Groot Vorstendom Littauwen, tusschen een Prioor, zijnde een Monnik, En Bartel Lauren, Naderhant een Dienaer en Outsten der Vlaemsche Doopsgesinde tot Amsterdam. Waer in ghij kondt sien de schadelickheydt van het twisten en scheyden der Doopsgesinde, en een raedt om daer van af te laten. Amst. 1664. 4o. - Hetz. Amst. 1701. 8o. (Hierachter: ‘Een geestelyck lied van een Soudaens dogter’). Behalve de Voorr. bevatten deze uitgaven ook een Byvoeghsel ten besluite, eveneens onderteekend B.L., volgens Schyn-Maatschoen, Gesch. der Menn. III, blz. 269 echter niet van den schrijver afkomstig, maar door den uitgever er aan toegevoegd. Bartel Lauren is later leeraar en oudste geweest bij de gemeente der Vereenigde Vlaamsche, Friesche en Hoogduitsche Mennonieten te Amsterdam. De juiste tijdsduur van zijn werkzaamheid als zoodanig is onbekend. Hij moet gestorven zijn in het laatst van of kort na 1660. Van hem worden drie portretten vermeld: 1o. een ter halver lijve v. voren, staande voor een tafel, waarop een opengeslagen Bijbel. Met 8-reg. vers. Zonder naam v. den | |
[pagina 623]
| |
graveur. kl. fol.; 2o. als het vorige, borstbeeld links, in ov. met 4-reg. vers v. A. Spinneker. Door J. Folkema. 8o. (zie: Schyn-Maatschoen, a.w. III tegenover blz. 249Ga naar voetnoot1) 8o. Hetzelfde portr., met veel randwerk. Door J.C. Philips. 4o. (Fr. Muller, Cat. v. Portr. no. 3305-3307). Litteratuur: Schyn-Maatschoen, Gesch. der Menn. III, blz. 249-269. - Rogge, Cat. Pamfl. Rem. Bibl. St. II, Hfdst. II, blz. 60. - Knuttel, Bibl. v. Kerkg., blz. 175, 332. |
|