Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Jacobus Laurentius]LAURENTIUS (Jacobus) is in Sept. 1586 (vgl. de Toe-eygenbrief van zijn Belijdenis-predicatie) te Amsterdam geboren uit het huwelijk van Laurens Jacobsz (overl. 1603) en Marijtje Philipsdr. Boom (geb. in Dec. 1564). Zijn vader was boekverkooper, welk bedrijf naderhand door zijn broeder Hendrik (gedoopt 26 Juni 1588) is voortgezet. Door zijn moeder, die een dochter was van Philips Cornelisz Boom, alias Groote Philips (1543-1608), was hij geparenteerd aan een bekende Amsterdamsche familie, welke van het begin af de zijde der reformatie had gekozen (vgl. Johan E. Elias, De vroedschap van Amsterdam 1578-1795, I, blz. 132; en nader de Toe-eygenbrief van Laurentius' Belydenis-predicatie). Van dezen grootvader maakt Laurentius in zijn geschriften meermalen gewag. Ook is daarin behalve van Hendrik sprake van nog een anderen broeder, Philips geheeten. Naar zijn eigen getuigenis door Gods genade opgevoed in de leer der Gereformeerde kerken, werd hij door zijn ouders van kindsbeen af bestemd om predikant te worden. Hij bezocht de Latijnsche school aan de Nieuwe zijde, met Hubertus Salingius als rector en Petrus Montanus als conrector, en ging daarna als stedelijk alumnus aan de Leidsche Universiteit studeeren (14 Mei 1604 ingeschreven), blijkbaar dank zij mede de voorspraak van de predikanten Jac. Rolandus en Luc. Ambrosius. Gedurende 4 jaren legde hij zich hier toe op philosophische en theologische studiën. Op 18 Mei 1605 werden door hem, onder leiding van prof. Gilbertus Iacchaeus, verdedigd 18 Theses Logicae de Primâ Syllogismorum FigurâGa naar voetnoot2) (Univ. bibl. Leiden). Een jaar later volgde op 11 Maart, onder leiding van denzelfden hoogleeraar, de verdediging van 20 Theses | |
[pagina 624]
| |
physicae de Anima rationaliGa naar voetnoot1) (Univ. bibl. Leiden), terwijl hij in 1607, onder praesidium van Jac. Arminius, verdedigde Decades quinque propositionum theologicarum contra anabaptistas. In 1608 vertrok Laurentius ter voortzetting zijner studiën naar het buitenland. Hij vertoefde in Duitschland, o.a. te Heidelberg alwaar hij 29 Maart 1609 schreef in het Album amicorum van Engelbertus Aegidius (p. 120 (Univ. bibl. Leiden); zie over Aegidius dl. II, blz. 735), voorts in Zwitserland, in Frankrijk, in Engeland en in de Zuidelijke Nederlanden. Na in 1611 behouden in het vaderland te zijn teruggekeerd, trad hij in het huwelijk met Grietje Wybrants, die toen 21 jaar wasGa naar voetnoot2), dochter van wijlen den koopman Wybrant Pietersz (overl. 1610) en Tryn Jansdr.(overl. 1621). Dit huwelijk werd 15 Jan. 1612 in de Nieuwe kerk bevestigd door Ds. Hallius. In datzelfde jaar is hij als predikant te Oude Niedorp bij Alkmaar beroepen, juist toen in die classis de Remonstrantsche woelingen een groote verdeeldheid hadden veroorzaakt. Ondanks den tegenstand der overheid en der Remonstranten heeft de bevestiging en de intrede op 21 Oct. 1612 kunnen plaats vinden, van welke gebeurtenis Baudartius ons een omstandig verhaal heeft gegeven (Memoryen2, vijfde boeck, fol. 6, 7). Maar de heerschende troebelen ter plaatse hebben hem de waarneming van zijn ambt onmogelijk gemaakt, zoodat hij zich reeds spoedig genoodzaakt zag van zijn kerk en classis weer ontslag te verzoeken. Hij werd nu in 1613 predikant te Diemen. In 1617 volgde het beroep naar Hoogkarspel, alwaar hij vriendschappelijken omgang onderhield met de burgemeesters van Enkhuizen, speciaal met Johan Camerlingh, die met zijn broeder Hendrik bevriend was, en met Pieter Proost, een familielid van zijn zwager Gerbrand Pancrats, burgemeester van Amsterdam. In 1619 ging hij naar Naarden, vanwaar hij op 22 Jan. 1621 naar Amsterdam werd beroepenGa naar voetnoot3). Na op 2 Juli d.a.v. bevestigd te zijn, is hij in zijn geboortestad tot het einde zijns levens predikant gebleven. Laurentius had blijkbaar de gewoonte van zijn preeken veel werk te maken. De vrucht van zijn voorbereidende exegetische studiën heeft hij in onderscheidene geschriften, ten deele in den vorm van breeder uitgewerkte preeken, ten deele in den vorm van commentaren, neergelegd. Na in 140 preeken de ‘gravissima epistola’ van Paulus aan Efeze voor de gemeente behandeld te hebben, begon hij 14 Maart 1625 met de uitlegging van Openbaring 2 en 3; tot 18 Oct. 1626 heeft hij 79 preeken noodig gehad om deze uitlegging te voltooien In navolging van Bullinger en Eglinus, beiden van Zürich, heeft hij deze preeken daarna, elk met nauwkeurige opgave van dag en uur en plaats dat ze uitgesproken zijn, in 1629 bij zijn broeder Hendrik te Amsterdam in het licht gezonden als: Joann. Evang. et Apostoli Patmos. Hoc est, Expositio septem Epistolarum, quas B. Joannes in insula Patmo scripsit ad septem Ecclesias Asiae mino- | |
[pagina 625]
| |
ris, una cum observatione doctrinarumGa naar voetnoot1) (Kon. Bibl.), welk boek hij opdroeg aan de Amsterdamsche burgemeesters J. Geelvinck, Abr. Boom, Ant. Oetgens en Andr. Bicker. Op dezelfde wijze volgde daarna in 1630 de uitgave eener serie preeken, ten getale van 116, over Genesis 37-50, gehouden in de periode van 26 Maart 1627 tot 23 Oct. 1629, onder den titel: Carcer Regius. Hoc est, Expositio Historiae S. Iosephi, e carcere ad regiam dignitatem mirabiliter à Deo evecti, una cum observatione doctrinarumGa naar voetnoot2) (Kon. Bibl.), welk boek door hem aan de bewindhebbers der Oost- en West-Indische Compagnie van de Amsterdamsche kamer is opgedragenGa naar voetnoot3). Aan dit geschrift was, van een afzonderlijk titelblad voorzien, nog toegevoegd: Concio particularis, ex decreto synodali, et nomine Classis Amstelredamensis habita in Synodo Hornana Provinciali Hollandiae Borealis, sessione ultimâ, ante ipsam dimissionem Synodi, die 31. Augusti 1629 ex 2 Tim. 2:15Ga naar voetnoot4). In den vorm van een commentaar heeft Laurentius vervolgens in 1635, met een opdracht aan de duodecim viri der stad Amsterdam, uitgegeven: S. Apostoli Jacobi Epistola catholica, perpetuo commentario explicata, una cum Partitione, tum generali singulorum Capitum, tum speciali singulorum Versuum; nec non, cum observatione Doctrinarum ex singulis Versibus (Doopsgez. bibl., Amst.)Ga naar voetnoot5), waarvan de uitgever Casp. Commelin te Amsterdam in 1662 een tweede, door den auteur zelf nog vóór zijn dood verbeterde en vermeerderde editie (Kon. Bibl.) bezorgdeGa naar voetnoot6). Voorts in 1640: S. Apostoli Petri Epistola catholica prior, perpetuo Commentario explicata etc.Ga naar voetnoot7) (Univ. bibl. Leiden), met een opdracht aan Thomas van Egmont à Nieuborg, burgemeester van Alkmaar, een familielid van Laurentius, en in 1641: S. Apostoli Petri Epistola catholica posterior etc., met een opdracht aan de burgemeesters van Enkhuizen, welke beide commentaren in 1647 in een herziene en vermeerderde uitgave, na den dood van den auteur, opnieuw zijn verschenenGa naar voetnoot8) (Univ. bibl. Amst.; Kon. Bibl.). Eindelijk nog in 1642: S. Apostolus Paulus Δυσνόητος Hoc est, Explicatio locorum difficilium in Epistolis PaulinisGa naar voetnoot9) (Univ. bibl. Amst.; Kon. bibl., 's Hage), met een opdracht aan eenige Amsterdamsche magistraatspersonen. Van al deze werken trad Laurentius' broeder Hendrik als uitgever op. Aan diens aandrang is het te danken, dat zijn naam ook aan de hernieuwde uitgave van een tweetal reeds te goeder faam bekend staande werken werd verbonden. Dit was in de eerste plaats het geval met den nieuwen druk, die in 1630 door Henrick Laurentsz werd opgelegd van de Bijbelvertaling van Sixt. Amama (vgl. dl. I, blz. 137): Biblia... | |
[pagina 626]
| |
Ende nu in desen tweeden druck met gantsch-nieuwe Argumenten of Sommarien, ende afdeelingen der Capittelen voorsien, ende met drie onderscheyde Onderrichtingen naerder verrijckt en vermeerdert door Iacobum Laurentium. De bedoelde ‘onderrichtingen’ zijn een ‘generale’, handelende over de vertaling der Heilige Schrift, waarbij vooral de controvers met Rome aan de orde komt; een ‘particuliere’, handelende over het aantal en de indeeling van de boeken des Ouden Testaments en speciaal over de uitnemendheid der profetische boeken; en een ‘bericht’ over de apocryphe boekenGa naar voetnoot1). Het tweede werk was: Het Schatboeck der verklaringhen over de Catechismus der Christelicke Religie, van Festus Hommius. In 1641 liet Hendrick Laurensz hiervan een nieuwen druk verschijnen, waaraan hij onder een afzonderlijk titelblad met aparte pagineering toevoegde: Belydenis-predicatie, sommierlick gedaen voor het houden des Heyligen Avondtmaels in de Kercke van Amsteldam, ende nu wijdtloopigher verhandelt. Inghestelt na de ordre, en methode van het laetste Synodus Nationael van Dordrecht, eerst in voor-stellinghe van de recht-sinnighe Leere, ende daer na in verwerpinghe van alle dwalinghen in yeder Artijckel. De plaetsen oock der Heyliger Schrifture daer in gheallegeert uytghedruckt na de Nieuwe Oversettinghe. Door Jacobum Laurentium van Amsteldam, Bedienaer des H. Evangelii binnen Amsteldam. Zijn noch op 't eynde hier by-ghevoeght de Symbola, dat is, Geloof's-Formulieren, van de vier eerste generale Synoden: midtsgaders, het Symbolum van Athanasius, alle op het nieuw overgeset door den selven Autheur. De bedoelde preek had Laurentius voor het eerst in 1623 gehouden, en hij gaf haar thans in het licht op verlangen zoowel van zijn broeder als van zijn oude moeder; hij deed haar tevens vergezeld gaan van een Toe-eygen-brief aan zijn kinderen, die hierin zijn geestelijk testament konden vindenGa naar voetnoot2). Laurentius heeft zich speciaal toegelegd op de controvers met de Roomsche kerk. Onderscheidene geschriften van zijn hand hebben op dit onderwerp betrekking. Reeds toen hij predikant te Diemen was, verscheen van hem: Conscientia Iesuitica cauteriata. Hoc est, perfida, deplorata, perdita. Ex ipsis Iesuitarum libris, maxime vero ex quatuor Tomis disputationum R. Bellarmini Cardinalis, breviter, dilucide, solide, in Materia de Haeresi, de Calumnia, de Patribus, detecta, demonstrata, edita. Amst., ex officina Henr. Laurentij, 1615 (Univ. bibl. Amst.), welk geschrift hij als blijk van erkentelijkheid opdroeg aan de burgemeesters van Amsterdam. Dit boekje werd aanleiding tot een twistgeschrijf met den Jezuiet Maximiliaan van der Sandt of Sandaeus (1578-1656), die uit Amsterdam geboortig was en toen als hoogleeraar werkte te Würzburg. Laurentius gaf in dezen pennestrijd achtereenvolgens uit: Prodiga Iesuitarum Liberalitas in vocibus universalibus, omnis, nullus, semper, nunquam, ubique, nusquam, totum, nihil. Tum veritate tum proprio testimonio confutata. Sive Appendix ad Cauteriatam Iesuitarum conscientiam, jam ante ab authore editam. In quo tum vana ac falsa Pontificiorum, Iesuitarumque de Patribus, ac sua Romano-Catholica Ecclesia gloriatio, tum non | |
[pagina 627]
| |
pauca aperta eorundem mendacia, ac calumniae ex proprijs testimonijs deteguntur, demonstrantur, refutantur. Amst., 1618 (Univ. bibl. Amst.), voorzien van een opdracht aan de predikanten van Amsterdam; Apologeticus adversus Maxim. Sandaeum Jesuitam sive examen castigationis Sandaeanae de cauteriata Iesuitica conscientia. Amst., 1619; Apologeticus alter adversus Maxim. Sandaeum..., sive Examen Castigationis Sandaeanae de Prodiga Jesuitarum liberalitate in vocis universalibus,... quae est liber tertius in sua quam nuper edidit, Hyperbole. Amst., 1619; Dissertatio Theologica de libris Gentilium, Judaeorum, Turcarum, Veterum Patrum et Pontificiorum permittendis ac tolerandis: Protestantium vero prohibendis, abolendis ac comburendis, opposita Disputationi Iacobi Gretzeri Iesuitae in Tractatu ejus de jure et more prohibendi, expurgandi et abolendi libros haereticos et noxios. Ad Maximilianum Sandaeum, Theologiae Papisticae Doctorem, et Scholae Herbipolensis Professorem, Iesuitam hyperbolicum. Amst., 1619 (Univ. bibl. Leiden); Vulpina Jesuitica, hoc est Censura Admonitionis Sandaeanae de cauteriata Jesuitarum conscientia In quâ ostenditur tum Admonitionis Nullitas, tum ipsius Admonitoris Nullitas, tum ipsius Admonitoris multiplex Mendacium, Malitia, Inscitia, Fraus et Hypocrisis. Amst., 1620; en Reverentia Ecclesiae Romanae erga Sanctos Patres veteres subdola, ex ipsorum Pontificiorum Jesuitarumque libris certis.... testimoniis demonstrata et in XII articulos destributa. Cui accedit tractatus de vera ac legitima, quae Sacrae Scripturae et quae Sanctis Patribus atque illorum scripti[...] debetur, auctoritas, honor, reverentia. Amst., 1625 (vgl. het hieronder vermelde geschrift Der papen dood-stuypen, blz. 76). Vervolgens raakte Laurentius slaags met den Dominicaan J.A. Coppenstein, die een aanval op den Heidelbergschen Catechismus had gericht. Ter verdediging hiervan schreef hij: Catechesis Heidelbergensis orthodoxa. Contra censuram, et ut ipse vocat, Excalvinizationem Joannis Andreae Coppensteinii. Amst., 1625; en vervolgens, na een hernieuwden aanval van den pater: Invicta Veritas, sive Coppensteinius ἐλεγχόμενος, hoc est Refutatio Coppensteinii Castigationis et Vindicatio Apologiae Catechesis Heidelbergensis. Amst., 1627. Een geschrift tegen denzelfden Catechismus, dat in 1629 te Leuven in de Nederlandsche taal verscheen, kwam eerst vier jaar later aan Laurentius in handen. Hierop heeft hij toen een uitvoerige anti-critiek geleverd, die door hem ‘currente praelo’ is opgesteld, onder den titel: Schild des Geloofs, ofte Grondighe wederlegginghe van seecker Dialogus of t'Samenspreeckinge, uytgegeven door Angelus de Monte Bello, Licentiaet inde H. Godheyt tot Leuven, waer in ondersocht word of de Catechismus welke in Holland ende elders gebruyckt word op Gods Woord gegrond is of niet? Waer in by occasie meest alle de Verschillende Leer-Puncten tusschen de Gereformeerde en de Roomsche Kercke naecktelijck worden ondeckt, ordentelijck verhandelt ende de gesonde Leere in den Catechismo begrepen, grondelijck bewesen en verdedight. Amst., 1633 (Bibl. Vrije Univ., Amst.), welk geschrift hij heeft opgedragen aan zijn ‘eerwaerdighe’ moeder en zijn beide broeders Hendrick en Philips, die op deze uitgave krachtig bij hem hadden aangestaanGa naar voetnoot1). In een nieuwe editie van den bedoelden Dialogus werd daarna in het kort op Laurentius' boek gereageerd. Deze diende toen in 1643 van antwoord in zijn Corte Antwoorde op eenige Notulen gemaeckt tot verweeringe vande Dialogus Angeli de Monte Bello door eenen Ioannes sine nomine, welk geschriftje is opge- | |
[pagina 628]
| |
nomen in het hieronder nog nader te vermelden boek, getiteld Der papen dood-stuypen. Ter bestrijding van de Roomsche leer heeft Laurentius ook nog uitgegeven: Fabula Papistica Infernalis Tripartita. Hoc est, Doctrina Ecclesiae Romanae de tribus fictitijs locis infernalibus, Purgatorio, Limbo Puerorum et Limbo Patrum, detecta, confutata, edita. Amst., 1632 (Univ. bibl. Amst.). Dit geschrift droeg hij op aan de Staten van Holland en West-Friesland alsmede aan de burgemeesters van AmsterdamGa naar voetnoot1). Voorts valt nog te noemen zijn Dialogus eucharisticus, hoc est universa materia de sacrosancto Eucharistiae sacramento.... explicata. Amst., 1637 (Univ. bibl. Edinburgh). In dit verband moet ook Laurentius' polemiek met Hugo Grotius gememoreerd worden. Hij gaf in 1642 uit: Hugo Grotius papizans. Hoc est, Notae ad quaedam loca in Hugonis Grotii Appendice de Antichristo, Papam Romanum, et doctrinam ac Religionem papisticam spectantia, et in quibus via sternitur ad Papismum Anti-ChristianumGa naar voetnoot2). Hij deed dit, volgens zijn eigen mededeeling, mede uit naam en zelfs op aansporing van al zijn collega's. Grotius reageerde hierop in een kort schrijven aan Laurentius, dat hij plaatste ad calcem van zijn Animadversiones in Animadversiones Andreae Riveti (Lutetiae Parisiorum, 1642) en dat ook afzonderlijk, zoowel in het Latijn als in het Nederlandsch, gedrukt moet zijn. In dit schrijven komt de bekende uitspraak voor, welke Grotius plaatste tegenover de beschuldiging van Laurentius: ‘non Grotium Papizare, sed Laurentiadem nimis diu Calvinizare’. Laurentius onderwierp dezen brief aan een uitvoerige critiek in zijn Hugonis Grotii Epistola ad Jacobum Laurentium anatomizata. Hoc est, Jacobi Laurentii ad dictam Epistolam responsio Epistolaris. Cum subnexo ἐπιμετρῳ quadruplici. Amst., 1642 (Univ. bibl. Amst. en Leiden). Kort daarna volgde er een eenigszins aangevulde, Nederlandsche vertaling: Hugonis Grotii Brief aen Jacobum Laurenti (sic!) geanatomizeert. Dat is Jacobi Laurentii Antwoord-Brief aen Hugonem Grotium. Met vijfderley by-ghevoeghde Toe-Gifte. In sommighe plaetsen van het Latijnsche verandert en vermeerdert. Midsgaders met een seeckere Brief, onder den naem van Jacobus Laurentius aen hem ghesonden. Amst., 1642 (Univ. bibl. Amst.). Vervolgens verscheen van het Latijnsche pamflet nog een nieuwe druk: - Priori editione auctior facta, tum Epimetro quinto, tum Epistola quadam Anonymi, sub nomine J. Laurentii scripta. Amst., 1642Ga naar voetnoot3) (Univ. bibl. Amst.). Inmiddels verstrekte G.J. Vossius aan Grotius inlichtingen over den persoon van Laurentius. Hij verklaarde van Laurentius wel te houden, en beschreef hem als iemand, die altijd aan den kant der regenten had gestaan en bij zijn collega's min of meer gehaat was geweest, en die wellicht van de dwaling, waarin hij thans was vervallen, weer zou terugkeeren. Grotius heeft toen Laurentius niet meer beantwoord, en zich, gelijk hij aan Vossius schreef, door stilzwijgen op hem gewroken. Laurentius heeft hem evenwel nog eenmaal te woord gestaan in zijn Idolum Romanum. Paepschen Af-God. Dat is, Wederlegginge vande Verdedinge des Paepschen Psalters van Bonaventura, nu onlanghs uytgegeven onder de naem van eenen Fabricius van Eyndhoven. Amst., 1643Ga naar voetnoot4) (Univ. bibl. | |
[pagina 629]
| |
Amst.; Kon. bibl., 's Hage), welk geschrift hij van een opdracht aan Hugo de Groot voorzag. Hij gaf hierin o.m. te kennen, dat Grotius niet bijzonder bedreven was in de Paapsche geschiedenis en dat hij niet moest verwachten ooit door Rome als een goed Paapsche beschouwd te zullen worden. Eindelijk rest van Laurentius' polemiek met de Roomschen nog hetgeen hij geschreven heeft in verband met de zaak van Heyltgen Jacobs, waarover Vos het een en ander heeft medegedeeld. In Mei 1642 publiceerde Laurentius een Antwoorde op eenighe Paepsche vragen by forme van Missive gheschreven en gesonden aen den E. Kercken-raet van Amsteldam, waarvan in datzelfde jaar voor Hendrick Laurensz drie drukken bij Nic. van Ravesteyn en een vierde te Gouda bij. Willem van der Hoeve zijn verschenen (vgl. Der papen dood-stuypen, blz. 42, 43). Hiertegen verscheen in Sept. 1642 te Antwerpen een geschrift van den Jezuiet Guilielmus de Landsheere, getiteld: Vijf-jarigh schrift. Vervangende eenighe gheschillen des Gheloofs, nu onlanghs in druck uyt-ghegheven door Iacobum Laurentium ouden ende (onder de sijne) vermaerden Woorden-dienaer binnen Amsteldam teghen Heyltien Iacobs Speek-vercoopster, afdwalende Suster der Ghereformeerde Ghemeente Wederleet door G.D.L.S.I. (Univ. bibl. Amst.). Volgens Laurentius zou deze Jezuiet, wiens bestaan door hem ten onrechte zelfs in twijfel werd getrokken, niet veel meer dan als strooman voor pater Leonardus Marius van het Bagijnhof hebben dienst gedaan. Laurentius schreef toen een fel boekje onder den titel: Der papen dood-stuypen, ofte Proces perdu, van Mr. Guilielmus de Lands-heere, Iesu-Wijd tot Antwerpen. Inde sake van Heyltgen Iacobs Speckverkoopster.... Hier is byghevoeght een korte Antwoorde, op eenige Notulen gemaeckt tot Verweeringe vande Dialogus Angeli de monte bello. Amst., 1643 (Univ. bibl. Amst.). In datzelfde jaar diende de Jezuiet hem van repliek in zijn geschrift: Iacob Laurenszen Predicant van Amsterdam Wijd-beroemt Boeck-schryver teghen Heyltien Iacobs Speckverkoopster iammerlijck ligghende naer synen vijf-jarighen Vrouwen-strijdt buyten verstandt in gheweldighe Dood-stuypen (Soo noemt hy sijn boeck) verthoont aen een yeghelijck tot deernisse door G.D.L.S.J. (Univ. bibl. Amst.). Ook in latere geschriften heeft De Landsheere niet nagelaten Laurentius nog te bestrijden, vooral naar aanleiding van diens Idolum Romanum, zooals in zijn Heyligen-dienst.... teghen een halve-dozijne Geuse-Predicanten, Antwerpen, 1648, en in zijn Ondersoeck.... of de Mirakelen goede ende vaste kenteeckens zijn van de waere, Christene, Catholijcke Religie. Teghens Dry koppeltjes Geuse-Predikanten, Antwerpen, 1649 (beide in de Univ. bibl. Amst.). Op verzoek van den stadstimmerman Henrick Jacobsz Staets heeft Laurentius in 1628 een beschrijving in rijm gegeven van de voornaamste gebouwen, welke te Amsterdam onder diens opzicht waren tot stand gekomen. Van deze zeldzame kroniek, waarvan Wagenaar meermalen gebruik heeft gemaakt, is door Mr. N. de Roever een herdruk bezorgd in het Jaarverslag der 28ste Algemeene vergadering van het Koninkl. Oudheidk. Genootschap 1886, blz. 51-67. In 1628 werd Laurentius, in plaats van Adr. Smout, gekozen tot deputaat ‘ad res indicas’. Ook maakte hij sedert 1629, tezamen met Willem Backer en Mr. Ger. Schaep, deel uit van de stedelijke schoolopzieners. In 1631 bracht hij een bezoek aan 's Hertogenbosch (vgl. Schild des geloofs, blz. 87). Laurentius was goed thuis in de Roomsche litteratuur, doch naar het oordeel van G.J. Vossius lette hij niet genoegzaam op het onderscheid tusschen wat uit de eerste eeuwen der kerk afkomstig was en wat Rome daarin naderhand veranderd had. Zijn boeken werden, volgens denzelfden geleerde, weinig gekocht. | |
[pagina 630]
| |
Nog in de kracht zijner jaren voelde hij zich oud worden. In den Toe-eygen-brief van zijn Belydenis-predikatie schreef hij, dat hij ‘veeltijds weeckelick en sieckelick (was) ende door de lasten (s)ijnes dienstes ende veel arbeyds, nachtwakens en schrijvens niet weynigh verswackt’. Hij is op 19 Maart 1644 te Amsterdam overleden. Een vriend en medebroeder, zich teekenende G.A.P.A., gaf uiting aan zijn droefheid over dit heengaan in een gedrukt vers van vijf coupletten: Thraeni ofte Thranen over den droevigen doodt van den eerwaarden, godsaligen, hooghgeleerden, wijtberoemden theologant D. Iacobo Laurentii, in syn leven praedicant tot Amsterdam, overleden den 19. Martii 1644 (Bibl. van het Gem.-arch. Amst.). Zijn weduwe werd in 1649 diacones. Van de tien kinderen, welke uit dit huwelijk geboren zijn, waren in Maart 1629 nog zes in leven en in Dec. 1641 nog vijf, t.w. Mr. Wibrandus (4 Nov. 1633 op 19-jarigen leeftijd te Leiden ingeschreven in de artes liberales), gehuwd met Catharina Loenius; Debora, die later huwde met Willem Duyzenddaalders en zoo de overgrootmoeder werd van Sibilla Duyzenddaalders, de moeder van den dichter Willem Bilderdijk; Catharina; Maria; en LaurensGa naar voetnoot1). Laurentius' zinspreuk was: Numquam sero, si serio, wellicht door hem aan Hieronymus ontleend (zie zijn Prodiga Iesuit. liberalitas, 1618, Dedicatio). Er zijn verschillende portretten van hem bekend, waarvan het fraaiste gegraveerd is door T. Matham (Muller, Cat. van Portr., no. 3126-3128; Van Someren, Cat. van gegrav. Portr. II, no. 3159; en Vos, Amstels kerkel. leven, blz. 400, 401). Een afbeelding is opgenomen door Vos, tegenover blz. 287. Onder het portret komt voor een vier-regelig Latijnsch vers, opgesteld door Phil. Pareus (1576-1648), sedert 1622 rector te Hanau, met wien Laurentius blijkbaar bevriend was. In de verzameling Rivetiana in de Universiteitsbibliotheek te Leiden berusten twee onuitgegeven brieven van Laurentius aan Andr. Rivet, gedateerd resp. 3 April en 10 Mei 1642, welke brieven in hoofdzaak handelen over zijn polemiek met Grotius. Litteratuur: Glasius, Godg. Ned. II, blz. 353, 354; III, blz. 668. - V.d. Aa, Biogr. Wdb. XI, blz. 207-209. - Molhuysen en Kossmann, N. Biogr. Wdb. IX, k. 580, 581 (art. v. F.S. Knipscheer). - J. Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, aanwas, gesch., 3de stuk, blz. 221, 222. - Vos, Amstels kerkel. leven, blz. 43, 149, 165, 177, 282, 287-293, 374-379 (Bibliogr. door G.D. Bom HGz.), 400, 401. - Schotel, Kerkel. Dordr. I, blz. 483, 484. - H.C. Rogge, Het kerkel. en godsd. leven. 17de eeuw, blz. 18, 19. - Gedenkb. der Nederd. Herv. Gemeente van Amsterdam, 1928, blz. 195. - J.C. Koecher, Catechet. historie der Geref. Kerken (vert. door E.W. Cramerus), blz. 318, 382, 383. - Schotel, Gesch. van den oorsprong, de invoering en de lotgevallen van den Heid. Cat., blz. 136, 137. - Wijminga, Hommius, blz. 257. - Sepp, Polem. en Iren. theologie, blz. 174. - Dezelfde, Het godg. onderwijs in Nederl. ged. de 16de en 17de eeuw II, blz. 8, 9, 39. - Praestant. ac erudit. virorum Epistolae ecclesiast. et theolog., 1684, p. 815, 818-821. - Hugonis Grotii Epistolae, 1687, p. 709, 711. - De Burigny, Vie de Grotius, 1754, p. 136, 143. - H.C. Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, blz. 244. - E.J. Diest Lorgion, Het catholicisme van Hugo de Groot, in: Waarheid in liefde, 1857, blz. 146, 156, 157. - H.J. Honders, Andr. Rivetus, blz. 99. - Eekhof, De theol. fac. te Leiden in de 17de eeuw, blz. 201-203. | |
[pagina 631]
| |
- Dezelfde, De Herv. kerk in Noord-Amerika (1624-1664), I, blz. 79, 80, 111, 112, 114; II Bijl., blz. XVI. - J. Mooy, Bouwstoffen voor de gesch. der Protest. Kerk in Ned.-Indië I, blz. 11, 22. - Dr. M.J.A. de Vrijer, Ds. Petrus van Balen, blz. 37. - Posthumus Meyjes, Revius, blz. 192. - Mr. N. de Roever, De Kroniek van Staets. Een bladz. uit de gesch. van het Fabrick-ambt der stad Amsterdam 1594-1628, in: Jaarversl. 28ste Alg. verg. van het Oudheidk. Gen. 1886, blz. 30, 31, 35, 39, 40, 51-67. - G. Voetius, Sel. Disput. theolog. IV, p. 8. - Dezelfde, Polit. Ecclesiast. pars III, p. 599, 626, 630. - Brieven van Mr. Willem Bilderdijk IV, blz. 101. - De dichtwerken van Bilderdijk XII, 1859, blz. 340, 462. - Is. da Costa, De mensch en de dichter Willem Bilderdijk, blz. 384, 385. - Arch. v. Ned. Kerkg. IV, blz. 291 aant. 5. - Ned. Arch. v. Kerkg. XXV, blz. 43; XXVI Reg. op Honderd jaar ‘Archief’ (1829-1929), blz. 151. - M.M. Kleerkooper en W.P. van Stockum Jr., De boekhandel te Amst. voornamel. in de 17e eeuw, I, blz. 348, 349, 580; II, blz. 1436. - Bronnen tot de gesch. der Leidsche Univ. uitgeg. door Dr. P.C. Molhuysen I, blz. 470*. - L.D. Petit, Bibliogr. lijst der werken van de Leidsche Hoogl. Fac. der Godgeleerdheid I, blz. 88. - Veeris-de Paauw, Pred. N. Holl., blz. 123. - Croese, Pred. Amst., 1792, blz. 47, 48. - Van Alphen Jr., N.K. Handb., 1908, Bijl., blz. 101, 109, 121, 132, 137. - Nav. VII, blz. 292; VIII, blz. 318. - Maandbl. De Nederl. Leeuw XXXIX, k. 178. - Le Long, Boekzaal der Nederd. Bybels, 1732, blz. 766-768. - C. Sommervogel S.J., Bibl. de la Comp. de Jésus. Bibliogr. VII, col. 556-558. - H.C. Rogge, Bibl. der Contra-Remonstr. en Geref. geschriften, blz. 85, 86. - H. Grotii Manes vindicati II, p. 679, 680, 825, 826. - J. ter Meulen, Concise Bibliogr. of Hugo Grotius, p. 68. - Grotiana VI, blz. 68. - Cat. Doopsg. Bibl. I, blz. 126, 127. - Cat. of the printed books in the library of the Univ. of Edinburgh II, p. 756. - Cat. Letterk. II, k. 1042. - Bibl. Acad. Lugd. Bat. Catalogus XXII, blz. 115 (in de daar voorkomende opgave moeten als onjuist vervallen: P 2 en B.P.L. 246). - Bibl. theol. et philos. Burgersdijk & Niermans, 1900, p. 784. |
|