Toen Voetius met zijn geestverwanten in 1674 bij de ‘verstelde’ regeering ‘alle behoorlijcke devoiren’ deed in het belang van den door zeer velen hunner aanhangers binnen Utrecht steeds vuriger gewenschten terugkeer en herstel in hun bediening aldaar van de door de vroegere bestuurders uitgebannen predikanten J. Teellinck en A. van de Velde, dienden de graaf van Hoorne en Ds. de Lantman als tusschenpersonen voor bedoelde zaak bij Willem III. Het resultaat van alle pogingen, daartoe aangewend bij de autoriteiten buiten en binnen Utrecht, was echter negatief.
De Lantmans Korte Aenleydinge tot de leere der waerheyt wordt door Schotel (Gesch. Heid. Cat., blz. 266) gerangschikt onder de vele catechisatieboekjes uit dien tijd, waarvan de meesten ‘gansch ongeschikt waren, en instede van met gezonde Bijbeltaal, met Coccejaansche en Voetiaansche beuzelarijen opgevuld’.
De twintig predikatiën in 1694 uit zijn nalatenschap uitgegeven zijn volgens het voorbericht te beschouwen ‘als ruwe schetsen en geraamtens, die op den predikstoel door het bijvoegen van een kragtige uytbreydinge volmaakt wierden, zoo dat hij daar ordinair wel een half uur langer mede besig was, als tot het uytspreken, zoo alsse hier gedrukt staan, van noden zou zijn’.
Te 's Gravenhage woonde de Lantman dicht bij de Remonstrantsche kerk. Voor een reparatie boven aan zijn huis, gebruikte hij eens, daar zijn eigen leer (ladder) te kort bleek, een langere leer van deze kerk. Dit gaf aanleiding tot een puntdicht, waarvan het begin aldus luidt:
‘De grootste Predikant der Haagsche Predikanten
En van de minste niet, die tegen het gevoel
Der Remonstranten zich hooren liet op Stoel,
Heeft zelfs onlangs aanvaard de Leer der Remonstranten.
(In zijn geheel afgedrukt: Nav. VII (1857), blz. 290 en in: Die Haghe. Jrbk., 1893, blz. 130.)
Als oudste predikant der Haagsche gemeente was hij gedurende zijn laatste zes levensjaren lid van het College van Curatoren der Latijnsche School.
De Part. Synoden van Zuid-Holland benoemden hem herhaaldelijk tot visitator.
Hij huwde te 's Gravenhage in 1671 (ondertr. 23 Aug.) met Margareta van Brienen, ‘wonende te Utrecht’ (overl. te 's Gravenhage ongeveer 20 Sept. 1680). Hun negenjarig huwelijk bleef niet kinderloos.
Van hem bestaan twee portretten, waarvan een ter halver lijve links, met lang haar, in mantel, de rechterhand op de borst houdende. In ov. Door H. Bary, fol., het andere ter halver lijve, links zonder hand. In ov. met lofwerk en 3 reg. onderschr. Naar Jan de Bane, door J. de Visscher. Zeer goede afdr. m. adr. v. Tangena (Muller, Cat. v. Portr. No. 3120, 3121).
De door hem in het licht gegeven geschriften zijn de volgende:
(Vert.) B. Turretin, VI Predikatien in het Fransch gedaan over Luc. 12:4. 's Gravenh. 1666. 12o. - Anon. [met Guil. Saldenus, zie hiervóór blz. 576], Syngramma Of Zedige en Ernstige Bedenkingen Over de staet der Geref. Kerke. Insonderheyt in opsigt van Scheydinghe van de selve. Tot onderrigtinge, ende waerschouwinge van veelen In 't ligt Gegeven door Eenige Liefhebbers v. Vrede en Waerheyt. Utr. 1670. 4o. (Knuttel, Cat. v. Pamfl. II No. 9861). - Korte Aenleydinge tot de Leer der Waerheyt die nae de Godzaligheyt is. 's Gravenh. 1678. 8o. - Na zijn overlijden verscheen nog: Versameling v. twintig stigtelijke en zielroerende predikatien. 's Gravenh. 1694. 8o (Kon. Bibl.) |
Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VIIIa, blz. 33. - Molhuysen en Kossmann,