Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend[Christophorus Langerack]LANGERACK (Langerak, Langeraeck) (Christophorus) werd als predikant te HarmelenGa naar voetnoot1) door de Provinciale Synode van Utrecht in Aug. 1619 wegens Remonstrantsche gevoelens afgezet. Nadat hij geweigerd had de Acte van stilstand te onderteekenen, werd hij daarop met eenige andere predikanten, die dezelfde gedragslijn waren gevolgd, door de Staten van Utrecht bij vonnis van 27 Aug.Ga naar voetnoot2) gebannen om binnen acht dagen het land te verlaten. Kort te voren had de vergadering te Waalwijk, waar de grondlegging der Remonstrantsche Broederschap plaatshad, besloten om er bij v. Langerack op aan te dringen naar Tiel te gaan. Waar hij zich nadat het banvonnis over hem was uitgevaardigd heeft opgehouden is niet bekend. Maar in de vergadering der Remonstrantsche predikanten van de geunieerde provinciën, gehouden te Antwerpen van 6 tot 9 Febr. 1621, was hij aanwezig (Tideman, Stichting Rem. Br. I, blz. 335). Na de conspiratie tegen het leven van Prins Maurits, in Febr. 1623 nog juist tijdig aan het licht gebracht, woonde hij in Oct. van hetzelfde jaar de provisioneele vergadering van Remonstrantsche predikanten bij, en onderteekende hij mede het derde Vertoog der Remonstranten bij de hooge overheid ingeleverd, waarin zij, nadat hun beide vorige Vertoogen zonder gevolg waren gebleven, met vermijding van scherpe en spijtige uitdrukkingen, die dààrin aan de Staten-Generaal aanstoot hadden gegeven, bij de regeering aandrongen op verlichting van den druk, waaronder de Remonstranten verkeerden, een druk, die nog verzwaard was geworden nadat gebleken was dat de tegen het leven van den Prins beraamde aanslag was uitgegaan van mannen, die gerekend werden tot de politieke partij der z.g.n. Remonstrantsche factie, waarbij ongelukkigerwijze ook een Remonstrantsch predikant zich had aangesloten. De ‘Vergadering in de schuilplaats’, van 26 tot 29 Mei 1624 te Rotterdam gehouden, droeg aan v. Langerack met R. Liesselius en Paschier de Fijne de bediening van Rotterdam en Bleiswijk op. Toen hij in 1632 tot leeraar van Waddingsveen werd aangesteldGa naar voetnoot3), woonde hij reeds sinds eenigen tijd te Gouda, waar hij met Jacobus Kuyleman in commissie de | |
[pagina 545]
| |
gemeente bediendeGa naar voetnoot1). Dat hij als leeraar van de Waddingsveensche gemeente ten einde toe te Gouda bleef wonen, zal wel daaruit te verklaren zijn dat zijn gemeente gedurende al die jaren geen predikantswoning bezat. Opmerking verdient hierbij dat zijn echtgenoote inmiddels te Gouda een nering hield. Den 12en Febr. 1632 beklaagde hij er zich over bij Gecommitteerden der Broederschap, dat de Baljuw van Gouda uit kracht van een Goudsche keur hun dit wilde verbieden. Eenige goede vrienden hadden hem geraden zich in rechten daartegen te stellen, te meer omdat bedoeld optreden toegeschreven werd aan haat tegen de Remonstrantschgezinden en hun leeraars in 't algemeen. Gecommitteerden verklaarden dat het hier gold een civiele en particuliere zaak, waarmede zij zich niet mochten inlaten. (Zie hierover: Tideman, Stichting Rem. Br. II, blz. 277, 278). Het blijkt dat v. Langeracks huisvrouw reeds vóór haar huwelijk de nering te Gouda dreef. Eigenaardig is wat Directeuren tot het voeren van het doorgaand beleid van de zaken der Broederschap in Nov. 1629 aan de Societeitsvergadering omtrent Gouda rapporteeren, nl. dat men, nu daar ook een Zondagavondpredikatie was ingesteld, in de plaats van Loman hulp verlangde voor de bediening bij die van Langerack ‘die zoo wat stiet in zijne predikatiën’, wat hem te meer hinderen zou, nu hij om de bevalling zijner vrouw ‘metter winkel zoude moeten bezig wezen, het kind wiegen en anderzins gedistraheerd worden’. (Tideman, Stichting Rem. Br. II, blz. 209, 210). In 1658 legde hij wegens ongesteldheid grootendeels zijn bediening te Waddingsveen neder en verbond J. Kuyleman zich aan de gemeente aldaar (vgl. hiervóór Dl. V. blz. 330). In 1660 de Groote Vergadering der Broederschap te Rotterdam bijwonende, moest v. Langerack om ziekte naar huis terugkeeren. Nog in hetzelfde jaar overleed hij. Drie jaren na zijn verscheiden verscheen van de hand van voornoemden J. Kuyleman, die zijn neef was, te Amsterdam een Paraenesis ofte ernstige aanspraake, waarin deze zich richtte tegen Jacobus Sceperus, predikant te Gouda (1638-1678), bekend als heftig Contra-Remonstrant, die in zijn boekje Chrysopoligeras eenige Remonstrantsche leeraren, onder wie speciaal zijn stadgenoot v. Langerack, had aangevallen (Vgl. hiervóór Dl. V, blz. 330). Portretten van v. Langerack worden niet vermeld, Naamloos gaf hij in het licht: Antwoorde op eenige vraghen aeng. verscheyden leerstucken, die nu ter tyt tusschen de Arminianen en die van de Gereformeerde Kercke in gheschil zyn. Met een overweginghe derselver antwoorde. Z. pl. 1632. 4o (Rogge, Cat. Pamfl. Rem. Bibl. St. I. Afd. I, blz. 164, 165: op vele ex. van bovengen. Antwoorde staat de naam v. Langerack geschreven. Ook in de Bibl. Meerm.-Westr. te 's Gravenhage is een ex. van dit geschrift aanwezig). Litteratuur: v.d. Aa, Biogr. Wdb. VIII, blz. 40, 41. - Tideman, Biogr. Naaml. Rem. Br., reg. - Tideman, Stichting Rem. Br. I, II, reg. - Brandt, Hist. Ref. III, blz. 970, 971. - Reitsma en v. Veen, Acta. VI, reg. - J. v. Vloten, Paschier de Fyne, blz. 131. - v. Doorninck, Verm. en naaml. Schr. II, no. 244. |
|