| |
[Lambrecht Abraham van Langeraad]
LANGERAAD (Lambrecht Abraham van), werd in 1855 te Biervliet geboren. Hij ontving aanvankelijk zijn opleiding aan het gymnasium en binnen het verband der Christelijk-philanthropische Inrichtingen te Doetinchem, en werd 5 October 1877 als theol. stud. te Leiden ingeschreven. Van huis uit orthodox veranderde hij van richting; als modern predikant aanvaardde hij 13 Mei 1883 de evangelie-bediening bij de Nederd. Herv. Gemeente te Nieuwveen. In 1884 promoveerde hij tot theol. dr. op zijn nader te noemen dissertatie over Guido de Bray; Prof. Prins trad als zijn promotor op, maar Prof. Acquoy was vooral zijn leermeester geweest. Dit proefschrift kan nog altijd met recht een meesterstuk worden genoemd; het heeft vele onzekerheden, die aangaande De Bray en zijn omgeving bestonden, weggenomen en het auteurschap der door hem opgestelde Nederl. Geloofsbelijdenis volledig opgehelderd. Een kleine teleurstelling was het voor den schrijver geweest, dat kort te voren D. Allier in een Guy de Brès, Étude historique sur la réforme au pays wallon, Paris 1883,
| |
| |
veelszins tot dezelfde resultaten was gekomen, echter zonder V.L.'s werk overbodig te maken (Enkele bedenkingen tegen V.L.'s proefschrift heeft R. Fruin geformuleerd in Handel. en Mededeel. van de Mij. der Ned. Letterkunde, 1885, blz. 94 vg). In 1887 ging v. L. naar Stolwijk; den 7 Juli 1895 deed hij zijn intrede in Lekkerkerk, en hier is hij 28 Febr. 1913 overleden, nadat ziekte hem sedert het begin des jaars verhinderd had zijn werk te doen. Hij werd in Lekkerkerk begraven, en liet een weduwe en vijf kinderen na. In de Kerkel. Courant van 8 Mrt. 1913 wijdde de redacteur van het niet-officiëel gedeelte, Prof. Gooszen, hem een korte necrologie. Hoewel sedert jaren lid van de Mij. der Ned. Letterkunde komt hij niet voor in de ‘Levensberichten’ der Mij. Hij was ook lid van het Prov. Utr. Genootsch. v. K. en Wet.
Met zijn dissertatie heeft v. L. een rij van vele en belangrijke historische publicaties geopend. Hij was een scherpzinnig historicus, die grooten speurzin aan onvermoeiden ijver paarde; zijn geschiedkundige kennis was buitengewoon breed en strekte zich uit tot de kleinste bijzonderheden. Als goed leerling van Acquoy ging hij in zijn onderzoek tot de bronnen; het raadplegen van archieven en de daaraan verbonden werkzaamheden leverden hem geen moeilijkheden op. Zijn dogmatisch en wijsgeerig vermogen was minder ontwikkeld; daar bovendien aesthetische en litteraire verzorging weinig zijn aandacht hadden, is zijn werk niet vrij te pleiten van een zekere dorheid. Met het toenemen der jaren begon het afronden en afsluiten zijner studiën hem moeite te kosten, en leed de compositie van zijn werk onder de neiging steeds meer bronnen-materiaal, niet altijd voldoende verwerkt, in den tekst op te nemen; daardoor kwamen publicaties moeilijk uit zijn handen of dreigden onvoltooid te blijven.
Behalve belangrijke, meestal omvangrijke artikelen (boek-besprekingen dijden vaak uit tot breede, degelijke stukken) in Ned. Archief voor Kerkgeschied., Theol. Tijdschrift, De Navorscher, Teekenen des Tijds, enz. schreef hij een doorwrocht, buitengewoon compleet boek in 2 deelen over de Nederl. Ambassade-kapel te Parijs. Aanleiding daartoe was een prijsvraag geweest, in 1880 door het Prov. Utr. Genootschap uitgeschreven, die hij begonnen was te beantwoorden, waarmede hij echter, mede door den tijd, dien zijn proefschrift eischte, onvoldoende had kunnen vorderen. Later heeft hij deze studie, nadat de prijsvraag inmiddels was ingetrokken, weer met kracht aangevat, en door de zorg van het Prov. Utr. Genootschap kon zij in 1893 verschijnen. Reeds daarvóór was hij door het bestuur van het Historisch Genootschap gev. te Utrecht uitgenoodigd de uitgave van het ‘Diarium’ van Arend van Buchell te verzorgen, zoo belangrijk voor het tijdperk is ons vaderland omstreeks 1600. Hoewel v. L. al zijn kennis en nauwgezetheid aan dit werk besteedde, is het in veel opzichten een lijdensgeschiedenis geweest. Na 12 jaren, waarin veel correspondentie over en weer, was het nog verre van persklaar. Dr. G. Brom verklaarde zich nu, uit hoofde van zijn bestuurslidmaatschap van het Hist. Genootschap, bereid den arbeid over te nemen en tot een einde te brengen, hetgeen hij in zijn ‘Woord vooraf’ een ‘weinig aanlokkelijk’, ‘dikwijls verdrietig werk’ noemde; het handschrift moest opnieuw worden doorgewerkt en de inhoud geschift, hetgeen v. L. ook getracht had te doen, maar te weinig systematisch. In 1907 kon het ‘Diarium’ eindelijk verschijnen; de meeste aanteekeningen zijn van Brom, maar de wel zeer uitvoerige levensbeschrijving van Van Buchell, bijna 100 blz. omvattend, is van de hand van v. L. Ook in ‘De Navorscher’ heeft deze nog een paar omvangrijke artikelen over Van Buchell geschreven (zie
ben.).
| |
| |
Ondertusschen was v. L. ook toegetreden tot de redactie van ‘Het Protestantsche Vaderland’, onder welken titel dit ‘Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland’ aanvankelijk verscheen. Het plan voor de uitgave was door Prof. Dr. H.G. Kleyn opgevat op aandringen der Utrechtsche firma Kemink en Zn. Toen Kleyn echter in 1896 stierf, verkeerde de onderneming nog maar in een zeer primitief stadium; zij is toen voortgezet door de predikanten Dr. H. Visscher, den lateren Utrechtschen hoogleeraar, en Dr. J.D. de Lind van Wijngaarden. Laatstgenoemde moest zich na eenigen tijd om ambtsbezigheden terugtrekken, en v. L. heeft toen zijn plaats ingenomen. Samen hebben Visscher en hij het eerste deel bezorgd, werkende in een volkomen eensgezindheid ten opzichte van hun wetenschappelijke taak, waaraan het groote verschil in theologisch standpunt niet de minste afbreuk deed. Dat hun standplaatsen (Ouderkerk a.d. IJ. en Lekkerkerk) dicht in elkaars nabijheid lagen, kwam aan den arbeid ten goede. Over hun samenwerking zie men de voorrede bij deel I van dit werk.
v. L. heeft ook deel genomen aan den pennestrijd tusschen Prof. Dr. H.H. Kuyper van de Vrije Universiteit en den Leidschen kerkelijk hoogleeraar Dr. M.A. Gooszen over den authentieken tekst van de liturgische geschriften der Hervormde Kerk. Kuyper was in 1896 door Prof. Rutgers uitgenoodigd tot medewerking aan een nieuwe uitgave van de liturgische en belijdenis-geschriften. Als authentieken tekst voor de eerstgenoemde koos Kuyper de uitgave door de Walchersche Commissie in 1611 bij R. Schilders te Rotterdam bezorgd, volgens hem door de synode van Dordrecht tot grondslag genomen en gerevideerd. Al eerder was een dergelijke uitgave ook in de Hervormde Kerk aan de orde gesteld, waarvoor Prof. Gooszen bereid was gevonden, en deze nam tot grondslag der publicatie (die in 1899 bij de Ned. Bijbel-Compagnie verscheen) voor den tekst der liturgische geschriften de uitgave op last der part. synode van Zuid-Holland, van 1737. Gooszen was van meening, dat in Dordrecht geen revisie van een authentieken tekst der liturgische geschriften had plaats gehad, en uit dit meeningsverschil ontspon zich een polemiek, door Gooszen, bijgestaan door v. L., aanvankelijk gevoerd in de ‘Kerkel. Courant’. Kuyper schreef daarop: De authentieke tekst der Liturgische Geschriften gehandhaafd tegen Prof. Dr. M.A. Gooszen, Amsterd.-Pretoria 1901, waarop v. L. in hetzelfde jaar repliceerde met ‘De tekst van de Liturgie enz.’, door Prof. Gooszen van een ‘Naschrift’ voorzien. Ongeveer terzelfder tijd schreef v. L. ook over deze aangelegenheid in het ‘Theol. Tijdschrift’. Kuyper heeft hem weer geantwoord met Is de authentieke tekst der Liturgie in 1586 of in 1619 vastgesteld, Amsterd.-Pretoria 1902; de polemiek, niet zonder scherpte gevoerd, ging tenslotte van de zijde van Kuyper ook over kwesties van methodiek en beginsel, die langzamerhand het oorspronkelijk geschilpunt in de schaduw dreigden te zetten. Uit
het eerste geschrift van Kuyper verdient hier vermelding de opmerking, welke in den mond van den tegenstander zeker beteekenis heeft (blz. 83), dat het hem ‘een raadsel is, hoe de Commissie van Voordracht der Hervormde Kerk bij de jongste vacature voor een hoogleeraar in de kerkgeschiedenis een man als Dr. v. L. heeft achtergesteld bij personen, die op het gebied der kerkhistorie veel minder hebben gepraesteerd dan Dr. v. L. deed’.
V. L.'s naam is ook verbonden aan den 3en druk van Prof. Dr. J. Reitsma's ‘Geschied. der Hervorming en der Herv. Kerk in de Nederlanden’. De nagelaten betrekkingen van den Groninger hoogleeraar verzochten hem in 1911 de bewerking op
| |
| |
zich te nemen. Doch hierbij herhaalden zich de moeilijkheden, die bij het ‘Diarium’ zich hadden voorgedaan; het werk vorderde uiterst langzaam, mede ten gevolge van een te groote uitvoerigheid. Toen v. L. in 1913 overleed, waren van de 23 hoofdstukken slechts 5 persklaar; de volgende 4, die door hun breeden opzet (heele stukken bronnen-publicatie waren in den tekst opgenomen) het oorspronkelijk karakter van het handboek dreigden te veranderen, moesten door den nieuwen bewerker, Prof. Dr. J. Lindeboom, aanzienlijk worden besnoeid en gecomprimeerd, wat niet kon verhinderen, dat de omvang binnen het kader van een handboek te groot bleef. Het was een pijnlijk werk gegevens terzijde te leggen, die, vrucht van archief-studie, van historische waarde konden zijn. Voor de volgende 14 hoofdstukken is toen door den bewerker nauwere aansluiting gezocht bij den oorspronkelijken opzet van Reitsma's werk, maar het geheel behield daardoor iets onevenwichtigs, dat eerst in den 4den druk (van 1933) kon worden weggenomen.
Deze en dergelijke bezwaren sproten zeker niet voort uit een tekort aan historiekennis en ijver; eerder zou men kunnen zeggen, dat v. L. zijn uitgebreide kennis, vooral in later jaren, te weinig beheerschte om ze tot een leesbaar boek te verwerken. Van zijn ijver en werkkracht getuigt ook zijn medewerking aan het niet-officiëel gedeelte der ‘Kerkel. Courant’, waarmee hij reeds tijdens zijn verblijf te Nieuwveen begon; later, na het heengaan van Ds. Kits van Heyningen, verzorgde hij de rubriek Buitenland (gedurende 1912 nam hij ook Binnenland voor zijn rekening); bovendien leverde hij in dit blad vele historische mededeelingen en aankondigingen. Hij heeft ook historische navorschingen verricht voor advocaten-kantoren en notarissen, om ophelderingen te geven in kwesties van eigendomsrechten en derg., waartoe zijn kennis van archieven hem in staat stelde. Die met hem samenwerkten roemden hem als een hartelijk en welwillend man.
Van hem zag het licht:
Guido de Bray, zijn leven en werken. Bijdrage tot de geschiedenis van het Zuid-Nederlandsche Protestantisme, Zierikzee 1884. - Beoordeeling van Dr. C. Hille Ris Lambers: ‘De Kerkhervorming op de Veluwe’, in: Theol. Tijdschrift, XXV (1891), blz. 78-93. - Beoordeeling van Dr. H.W. ter Haar: ‘Jacobus Trigland’, in: Theol. Tijdschrift, XXVI (1892), blz. 307-337. - De Nederlandsche Ambassade-kapel te Parijs, kerkhistorische studie, 2 dln., 's-Gravenh. 1893-94 (uitg. Prov. Utr. Gen. v. K. en W.). - Arent van Buchel, in: De Navorscher, XLVII (1897), blz. 278-302. - Eenige mededeelingen van Arent van Buchel, betreffende zijn bewindhebberschap in de Amsterd. Kamer der V.O.I. Compagnie, 1619-1621, in: De Navorscher, XLVII (1897), blz. 609-650. - De Kerkelijke Bijeenkomst te 's-Gravenhage, Mei 1579, in: De Navorscher, XLVIII (1898), blz. 351-380. - Iets over Bijbelvertaling in ons land, in: Teekenen des Tijds, 1899, blz. 348-360, 430-447. - De Psalmen, in: Teekenen des Tijds, 1900, blz. 331-358, 426-455. - Opmerkingen en Beschouwingen naar aanleiding van dat gedeelte van Franciscus Junius' Autobiographie, omvattende het tijdperk dat ligt tusschen de aanbieding van het Verzoekschrift der Edelen tot aan den Beeldenstorm in Antwerpen (5 April-21 Aug. 1566), in: Aanteekeningen van het verhandelde in de sectie-vergaderingen van het Prov. Utr. Gew., 1900, blz. 32-76. - De Liturgie bij de Hervormden in Nederland, in: Theol. Tijdschrift, XXXV (1901), blz. 123-159, 420-455, 500-520. - De tekst van
de Liturgie der Nederlandsch Gereformeerde Kerken. Op-en aanmerkingen naar aanleiding van H.H. Kuyper's geschrift: De authentieke tekst enz. Met een naschrift
|
| |
| |
van Prof. Dr. M.A. Gooszen, Leiden 1901. - Synodalia. De Kerkorde gearresteerd in de Nat. Synode te 's-Gravenhage 20 Juni-1 Aug. 1586, in: De Navorscher, LI (1901), blz. 347-383; Particuliere Questien (vervolg), t.z.p., blz. 433-460. - Handelingen van de Vergaderingen van Correspondentie, van 1614-1618 in Holland gehouden, in: Nederl. Archief v. Kerkgeschied., I (1902), blz. 47-81, 163-213. - Diarium van Arend van Buchell, uitgeg. door Dr. G. Brom en Dr. L.A. van Langeraad, Amsterd. 1907 (Werken Hist. Gen., 3de serie, nr. 21). - (Met Dr. H. Visscher:) Het Protestantsche Vaderland, Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland, Dl. I (letter A-B). - Dr. J. Reitsma's Geschiedenis van de Hervorming en de Hervormde Kerk der Nederlanden, derde druk, Utrecht 1916, de hoofdstukken I-IX. |
|
|