[Johannes de Lange]
LANGE (Johannes de), geb. te Amsterdam den 20en Febr. 1708, werd ingeschreven als student te Leiden den 11en Sept. 1727, en den 13en Jun. 1733 na afgelegd praeparatoir examen in de Classis van Amsterdam als proponent aangenomen. Den 3en Jan. 1734 werd hij bevestigd op zijn eerste standplaats Kastricum en Heemskerk door Ds. Wilh. v. Asperen, pred. te Haarlem (m. 2 Tim. I:14; intr. m. Ef. III:8). Hier nam hij afscheid den 13en Nov. 1735 (m. 1 Thess. IV:1) wegens vertrek naar Jisp, waar hij den 27en d.a.v. bevestigd werd wederom door gen. Ds. W. van Asperen (m. Col. I:28, 29; intr. m. Jes. LII.:7). Zijn derde gemeente was Nijmegen. Hier bevestigde hem den 18en Dec. 1740 Ds. Franc. Burmannus, predikant ald. (m. Spr. XI:30b; intr. m. Zach. VI:15; afsch. te Jisp 27 Nov. m. Ef. VI:23, 24). Ruim tien jaar later gaf hij gehoor aan een beroep naar Amsterdam, waar zijn bevestiging plaats had den 6en Juni 1751 door Ds. E.Ph.G. van Essen, predikant ald. (m. Ezech. XL:4; intr. 9 Juni m. Zef. III:9; afsch. te Nijmegen 23 Mei m. Hand. XX:32). Meer dan vijf en twintig jaren diende hij de gemeente der hoofdstad. Hij overleed er den 20en Febr. 1778, nalatende een dochter uit zijn op 28 Mei 1743 voltrokken huwelijk met Machteld Clasina Vonk (overl. 24 Apr. 1756), wier vader Ds. Wilh. Vonk van 1710 tot zijn dood in 1724 eveneens predikant te Amsterdam was geweest.
Portretten van Joh. de Lange zijn niet bekend.
Hij bezorgde na het overlijden van zijn Nijmeegschen ambtgenoot Reynier toe Laer een uitgave van diens verklaring van het Ev. van Marcus I-XIII:20. Vermeerdert, met eenige aanmerk. verrykt en vervolgt tot het eynde. Nijm. 1750; voorts een