Na voor tal van beroepingen te hebben bedankt nam hij vier jaren later die naar Rotterdam aan. Den 29en Aug. 1880 preekte hij afscheid te Wons (m. 1 Thess. III:8); den 5en Sept. d.a.v. volgde zijn intrede te Rotterdam; ook ditmaal geschiedde zijn bevestiging door Dr. Ph.J. Hoedemaker, die daarbij een preek hield over Jesaja's roeping (uit Jes. VI.).
Reeds vroeger door ongesteldheid gedwongen zijn dienstwerk in deze groote stadsgemeente te onderbreken, werd zijn lichaam ten slotte door een langdurige pijnlijke ziekte gesloopt, waaraan hij den 9en Mei 1890 overleed. Van der Land deed zich kennen als een degelijk exegeet en prediker, die zonder zich in platheden te verloopen den populairen toon wist te treffen. Hij leefde voor de bediening van zijn ambt en was daarin werkzaam op een wijze, waardoor hij vele eenvoudigen innam. Bijzonder veel werk maakte hij daarbij van zijn catechisatie en zijn herderlijk werk. Maar door zijn zwakke gezondheid en gevoelig zenuwgestel waren zijn Rotterdamsche jaren voor hem een tijd van niet geringe zelfverloochening. Slechts zelden kon hij deelnemen aan de kerkeraadsvergaderingen. Hierbij kwam dat hij optrad in een periode van woeling en strijd op kerkelijk gebied. Van den beginne af ijverde hij voor handhaving van de Gereformeerde belijdenis en betoonde hij zich een voorstander van de Vrije Universiteit, met wiens oprichter Dr. A. Kuyper hij ook persoonlijk bevriend was. Tegen de bestaande organisatie der Ned. Hervormde Kerk sprak hij onomwonden zijn bezwaren uit. In 1883 maakte hij deel uit van het moderamen eener conferentie, te Amsterdam belegd, nadat de Synode dier Kerk de proponentsformule had gewijzigd. Toen echter in Jan. 1887 de Doleantie te Rotterdam een feit was geworden, ging hij met deze beweging niet mede, al sloten velen, die gewoon waren zijn prediking te volgen, zich daarbij aan. Voor hem bleef de Ned. Hervormde Kerk de Kerk der Vaderen, die hij hartelijk liefhad ondanks de gebreken, die hij in haar bestaansvorm zag. De beschrijving van het door van der Land in deze ingenomen standpunt van de hand van Ds. G.J. Vos Fl. zn. in een woord tot zijn nagedachtenis in ‘De Rotterdamsche Kerkbode’ ontlokte de oppositie van Ds. F. Lion Cachet, een van de leiders der Doleantie te Rotterdam, in een breed artikel in zijn orgaan ‘De Hoop’. Ook deze
schrijver legde evenwel de verklaring af dat van der Lands nagedachtenis bij velen in zegening bleef.
Van gen. ‘Rotterdamsche Kerkbode’, waarvan het eerste nummer verscheen op 2 April 1881, was v.d. Land een der drie redacteuren. In het feestnr. van dit weekblad, ter gelegenheid van de 75 jarige herdenking van Neerlands onafhankelijkheid komt van hem een aardig artikel voor over Amsterdam in de dagen van 1813.
Hij was gehuwd met Elisabeth Johanna Christina Höveker, dochter van den hierboven genoemden H. Höveker te Amsterdam, die hem overleefde met hun dochter E.J.C. v.d. Land, gehuwd met den med. Dr. W.B. van Staveren te Rotterdam.
Uit van der Lands nalatenschap verscheen in 1890 een bundel preeken te Amsterdam onder den titel De onverderfelijke erfenis. 12 leerr. m. portret en een woord voor af v. E.J.C. v. S.-v.d. L.
Als vice-president van de Jongelingsvereeniging ter bevordering van Christelijk leven te Amsterdam zag van hem het licht: De Broederschap des gemeenen levens en de tegenwoordige Jongelingsvereenigingen in Nederland. Eene voorlezing op verzoek uitgeg. Amst. 1862 (besproken in Boekz. 18621, 601-604). Ook komt zijn naam voor onder die der medewerkers aan: Geloofsgetuigen. Galerij v. Chr. vrouwen v.d. eerste eeuwen des Christendoms tot op onzen tijd. Amst. 1879-'80. 3 dln. 8o. (Kon. Bibl.).