testimonio collegii Regii d. 2 Aug. 1850’) onderscheidde hij zich als student door groote gaven van intellect, door bijzonderen ijver voor de studie en vooral door litterairen smaak, die hem later bij zijn arbeid voor de pers zoozeer van pas kwam, en van zijn journalistisch werk zoo sterke bekoring deed uitgaan.
Eer hij promoveerde werd zijn theologische studie meermalen afgebroken, eenmaal door het aannemen van een betrekking als gouverneur in het gezin van baron van Harinxma thoe Slooten te Beetsterzwaag, en andermaal door een verblijf aan de Indische Instelling te Delft met de bedoeling zich te bekwamen voor den burgerlijken dienst in Oost-Indië. Ten slotte keerde hij zich weder tot de theologie. Den 15en April 1858 had te Utrecht zijn promotie tot Theol. Doctor plaats na de verdediging van een Specimen exegeticum continens Pauli Apostoli de praedestinatione decreta. Leov. 1858. 8o. Hij vindt bij Paulus de leer der absolute praedestinatie in den meest volstrekten zin. De Apostel is naar zijn oordeel determinist quand même. De inhoud van het proefschrift is uitsluitend exegetisch, en wel grammaticaal exegetisch. Met de grootste nauwkeurigheid stelt hij een onderzoek in naar de beteekenis van alle woorden bij Paulus, die op zijn onderwerp betrekking hebben en naar de gevoelens daaromtrent in de meest verschillende, meer of minder bekende geschriften door hem aangehaald. Hij behandelt uit Paulus' Brieven alleen die plaatsen, welke opzettelijk over praedestinatie spreken. Maar bij de toepassing der grammaticaal exegetische methode, hoe onontbeerlijk op zichzelf, laat hij het, uit vrees van te vervallen in eenige dogmatische interpretatie. Hij verzuimt echter óók ter sprake te brengen die plaatsen in de Paulinische geschriften, welke schijnbaar of wezenlijk in strijd zijn met hetgeen hij in de door hem behandelde meent te vinden. Zoodoende komt hij er niet toe ook het groot geheel te beschouwen en op het organisch verband te letten, waarin de deelen tot elkander staan.
Het is opmerkelijk dat de recensent in Waarheid in liefde, het tijdschrift der Groninger godgeleerden, (Jrg. 1859, blz. 814-817) den vorm dezer dissertatie niet zonder reden ‘onuitstaanbaar droog’ kan noemen, terwijl toch de schrijver reeds als student zich onderscheidde door zijn litterairen smaak.
In Mei 1860 door het Prov. Kerkbestuur van Gelderland toegelaten tot de Evangeliebediening in de Ned. Hervormde Kerk, werd Lamping den 6en Jan. 1861 te Noordwijkerhout bevestigd door Dr. G. van Gorkom, pred. te Eemnes-binnen (m. Hand. XIV:15m; intr. m. Mt. IX:37b). Den 6en Nov. 1864 nam hij afscheid van deze gemeente (m. Ef. III:17b-19) en den 13en d.a.v. volgde zijn bevestiging te den Helder (3e pred. plaats) door Ds. L.V. Ledeboer Azn. pred. ald. (m. 1 Cor. IV:1, 2), waarna hij ald. den 16en Nov. intrede deed (m. Hand. XVII:28b). Den 1en Apr. 1869 legde hij zijn bediening neder wegens het aanvaarden van een benoeming tot hoofdredacteur van de ‘Nieuwe Rotterdamsche Courant’. Vóór zijn vertrek naar Rotterdam hield hij den 28en Maart te den Helder een afscheidsrede (t. 2 Cor. II:14).
Lamping had vooral in politieke kringen de aandacht op zich gevestigd door een paar Gidsartikelen van zijn hand: getiteld De voorbereiding tot het Hooger Onderwijs (naar aanleiding van P. Harting's Gedachten over het Hooger Onderwijs) (Jrg. 1859, blz. 1-51) en Schoolwetherziening (Jrg. 1868. II, blz. 193-231, 431-475). In deze artikelen toonde hij zich een begaafd kampioen voor het neutraal Openbaar Onderwijs en een geharnast bestrijder van het ‘leegpompen’ der Openbare School.
Bij zijn benoeming als hoofdredacteur van het Rotterdamsche orgaan werd hem niet