Biographisch woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland. Deel 5
(1943)–Jan Pieter de Bie, G.P. van Itterzon, Johannes Lindeboom– Auteursrecht onbekend
[pagina 508]
| |||||||||
[Johan Lamoot]Lamoot (Lamotius, Lamot, de la Motte, la Motthe) (Johan of Jan) is door de meeste schrijvers vereenzelvigd met Jan Lamoot, die, uit Roomsch-Katholieke ouders in Vlaanderen geboren, zich tegen 1550 bij de Reformatie had aangesloten, vervolgens de wijk had genomen naar Londen, waar hij van 1554 of 1555 tot 1566, en later nogmaals van 1569 vermoedelijk tot 1574 verblijf hield, en beide malen lid was van den kerkeraad der Nederduitsche vluchtelingengemeente. Daarna was hij gedurende enkele jaren predikant te IJselmonde, waar hij den 21en Nov. 1574 beroepen was; in 1578 verliet hij deze gemeente zonder verlof van de classis, om de gemeente van Kortrijk te dienen; in 1581 was hij predikant te Brugge, in 1585 preekte hij ook gedurende eenigen tijd te Ostende. Waarschijnlijk vóór 1592 zal hij overleden zijn. Geschriften van zijn hand zijn niet bekend. (Zie over hem bij Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. III, k. 733-735, het art. van Dr. A.A. v. Schelven (met de daar opgegeven litteratuur). Hij is vermoedelijk de vader geweest van den hierboven eerstgenoemden Johan of Jan Lamoot, die misschien dezelfde is geweest, van wien in 1576 vermeld wordt dat hij te Londen op school was bij Mr. Christiaan de Ricke; dezelfde ook, die in 1582 en 1583 als een der alumni van de Nederlandsche vluchtelingengemeente te Londen studeerde aan de Doorluchtige (hooge)school te GentGa naar voetnoot1) waar hij tijdens het beleg der stad in 1584 de contubernaal was van Willem Baudartius (zie hiervóór, Dl. I, blz. 349-355), met wien hij later tegelijk nog korten tijd predikant te Kampen is geweest, en wiens huwelijk met Barbara Martens aldaar den 3en Oct. 1595 door hem is bevestigd. Den 3en Juli 1588 liet hij zich inschrijven als student te Heidelberg en den 15en Nov. 1590 zond hij aan den kerkeraad der Londensche vluchtelingen gemeente de door hem ten besluite zijner academische studie verdedigde theses de Deo et essentia ejus. (Heidelb. 1590). Den 1en Apr. 1591 verliet hij Heidelberg. Hij begaf zich toen naar Engeland, en vandaar straks naar Giessen-Nieuwkerk, waar de kerkeraad te Londen, die zijn opleiding had bekostigd, hem bij wijze van leening als predikant had afgestaan. Hoewel IJselmonde, waar hij in denzelfden tijd ook beroepen was, om meer dan één reden hem sterker aantrok, verbond hij zich toch aan de gemeente van Giessen-Nieuwkerk, waar hij predikant was van Aug. 1592 totdat hij in het volgende jaar gehoor gaf aan een beroep naar 's Gravenzande, waar hij werkzaam bleef van 1593 tot 1595. Vandaar vertrok hij naar Kampen, waar den 16en Mei 1595 een beroep op hem was uitgebracht. Hier werd hem in 1596 opgedragen een Waalsche gemeente te organiseeren en voortaan in twee talen te preeken. Als predikant dezer gemeente werd hem een tractement van 150 gulden verzekerd. Voor de eerste maal woonde hij als afgevaardigde dezer Waalsche gemeente de Waalsche Synode te Amsterdam bij in 1598. Nadat reeds in 1598 door de vluchtelingengemeente te Colchester een vergeefsche poging was gedaan om hem aan zich te verbinden, bleef hij Kampen getrouw totdat hij gehoor gaf aan een beroeping naar 's Gravenhage do 6 Apr. 1604 op hem uitgebracht. | |||||||||
[pagina 509]
| |||||||||
Den 22en Sept. d.a.v. werd hij aldaar bevestigd met de opdracht om niet alleen in de Nederduitsche, maar ook in de Waalsche gemeente te preeken. In laatstgen. nam hij de taak over van zijn ambtgenoot Joh. Wtenbogaert, die van 1591 tot in den zomer van 1604 geregeld op drie Zondagen van elke maand er ook in het Fransch had gepreekt, zonder daarna echter van zijn dienst geheel ontheven te zijn. Bij de Statenresolutiën van 29 Oct. en 2 Dec. 1604 werd Lamoots tractement voor beide gemeenten te 's Gravenhage, die hij bediende, vastgesteld zie: Scheltus, Kerkel. Placaatboek. II, blz. 166, 167). Het mocht hem evenwel niet gelukken de Waalsche gemeente te boeien, zoodat, wanneer hij in haar midden den dienst leidde, de kerk voor de helft ledig bleef. Hieruit laat zich verklaren, dat hij in 1610 of 1611 van dezen dienst afstand deed (E. Bourlier, Notice historique sur l'Egl. Wall. de la Haye, in: Souvenir ou 3me centenaire de l'Egl. Wall. de la Haye (1891), p. 25). Vervolgens diende hij alleen nog de Nederduitsche gemeente tot aan zijn overlijden den 9en Oct. 1627. Nog geen jaar vóór zijn dood (18 Dec. 1626) ondernam hij met twee andere afgevaardigden van den kerkeraad te 's Gravenhage een reis naar Heusden, om aan Gisb. Voetius persoonlijk het op hem uitgebracht beroep naar die gemeente over te brengen. Lamoot Jr. was wat betreft zijn leerstellige opvattingen met name van het stuk der praedestinatie contra-Remonstrantsch. Een strijdlustige figuur wat hij blijkbaar niet; meer d anvoor dogmatisch kerkelijke polemiek gevoelde hij voor het vertalen van exegetische Bijbelstudiën en van andere stichtelijke geschriften, die hij zoodoende voor velen van zijn landgenooten heeft toegankelijk gemaakt. Het verdient ook de aandacht, dat hij zich mede onderwierp aan de Statenresolutiën tot onderlinge verdraagzaamheid. Ten opzichte van het Kerkbewind was hij zeer meegaand. Met Wtenbogaert en Hogerbeets begaf hij zich in 1617 naar het stadhuis te 's Gravenhage met de boodschap dat zij niet waren tegen de beroeping van een contra-Remonstrantsch predikant, mits deze een vreedzaam man was, die zich onder den kerkeraad wilde stellen. Nadat kort daarop, den 9en Juli 1617 de Contra-Remonstranten hun intocht hadden gehouden in de Kloosterkerk ging Lamoot, hoewel hij in de publieke Kerk zijn predikbeurten bleef vervullen, ter Avondmaal in de Kloosterkerk. Dat hij, anders dan zijn Haagsche ambtgenoot en geestverwant Rosaeus, den fellen tegenstander der Remonstrantschgezinden, toegefelijk van aard was, blijkt ook uit de volgende mededeeling van Wtenbogaert in een van diens brieven aan Hugo de Groot d. 13 Dec. 1625. Toen Rosaeus den kerkeraad had gewezen op de ‘mishandeling van de Staten met het zenden van schepen tegen Rochelle’, en er daarbij op had aangedrongen Rochelle ter hulp te komen met gelden uit de Diaconie, werden de predikanten, naar aanleiding van het ernstig beklag hierover door den gezant van Frankrijk bij de Staten kenbaar gemaakt, voor det Hof ontboden en gekapitteld. ‘Lamotte’, zoo voegt Wtenbogaert aan deze mededeeling toe, ‘viel door de mande’. In zijn autobiographie, die hij niet voor uitgave bestemd had, en die pas na zijn dood het licht heeft gezien (Leven, kerckel. bedien. en zedige verantw., blz. 259), geeft Wtenbogaert, die zich elders niet ongunstig over Lamotius uitlaat, niet hoog van dezen op. ‘Zijn lichtvaardigheid en ontuchtige mond, vooral wanneer hij te veel wijn gedronken heeft’, zoo schrijft hij ‘zijn bekend aan allen, die met hem hebben omgegaan’. De juistheid van deze woorden, door Wtenboagert blijkbaar neergeschreven in een, overigens verklaarbare, bittere stemming, is niet boven twijfel verheven. | |||||||||
[pagina 510]
| |||||||||
Het verdient de aandacht, dat hij Johan van Oldenbarnevelt in den nacht, waarin hem zijn terechtstelling werd aangezegd, vermaand en voorts hem bijgestaan heeft tot zijn sterfuur toe. (Dodt v. Flensburg, Arch. Utr. VII, blz. 67), in bijzonderheden beschreven in N. Arch. K.G. inz. v. Ned. I (1852), blz. 347-353, vgl. ook Brandt, Ref. IV, blz. 1081). Dat hij in het kerkelijk leven aanzien genoot blijkt daaruit dat hij werd aangewezen als secundus-afgevaardigde van de Zuid-Hollandsche Synode naar de Nationale Synode te Dordrecht in 1618 en 19, en dat hem tezamen met Henricus Arnoldi in 1620 werd opgedragen een ‘ernstige waerschouwinge’ te ontwerpen, waarin de bezwaren, die in de Kerk bestonden tegen de geschiedbeschrijving van Emanuel van Meteren, bekend te maken, met weerlegging van de geconstateerde onjuistheden. Beiden volbrachten deze opdracht, waarna de Synode te 's Gravenhage in 1624 het besluit nam dat het door hen opgesteld overzicht aan de Staten zou worden aangeboden. Voor het tot stand komen van een historiographie der Gereformeerde Kerk hier te lande, welke na den val van de Remonstrantsche meerderheid in de Staten opnieuw aan de orde was gesteld, heeft ook deze poging niet het gewenscht resultaat opgeleverd. Het behoeft niet als ‘waarschijnlijk’, maar mag als zeker worden aangenomen, dat de Nederlandsche vertaling van de Acta Synodi Nationalis, die in 1621 het licht zag, door Lamoot is geleverd, zooals blijkt uit de Resolutiën der Generale Staten van 15 Jan. 1621, waar dit uitdrukkelijk wordt verklaard. De titel luidt: Acta Ofte Handelinghen Des Nationalen Synodi, Inden Name onses Heeren Jesu Christi Ghehouden door authoriteyt der.... Heeren Staten Generael des Vereenighden Nederlandts, Tot Dordrecht, Anno 1618 ende 1619.... Dordr. 1621. 4o. (Kon. Bibl.) Zie Knuttel, Bibliogr. Kerkgesch., blz. 4, waar in de aanteekening de vertaler niet wordt genoemd. Hij huwde in Sept. 1592 met Maryken van Hille, dochter van Cornelius van Hille, predikant te Rotterdam. Zij overleed vóór zijn vertrek uit Kampen naar 's Gravenhage, hem nalatende twee kinderen, over wie den 2en Febr. 1604 te Kampen twee mombers (voogden) werden aangesteld (Bijdr. t.d. geschied. v. Overijssel, uitgeg. door Mr. J.I. v. Doorninck en Mr. J. Nanninga Uitterdijk. 3e Dl. Zwolle 1876, blz. 130). Na haar dood hertrouwde hij met Catharijna de la Planca of Planke, die hem overleefde. In 1628 werden haar (met bijvoeging: voor de laatste maal!) door Burgemeesteren van 's Gravenhage uitgekeerd 75 ponden voor de presentatie van ‘seker boek’ door wijlen haar man uit het Engelsch vertaald. (Nav. XXIX, blz. 340). Uit haar notarieel testament anno 1613 blijkt dat toentertijd uit haar huwelijk met Lamotius vier kinderen waren geboren. Het getal hunner kinderen, waarmede zij als weduwe achterbleef, is onbekend. Alleen staat vast dat na 1613 nog een zoon uit haar huwelijk geboren is, n.l. Godefridus Lamotius. Den 15en Mei 1632 toch zond zij een rekwest in, waarbij zij verzocht dat deze haar zoon mocht benoemd worden tot bursaal in het Statencollege te Leiden in de plaats van Willem de Laet, die toen nog als zoodanig geprivilegeerd was, welk verzoek werd ingewilligd. Deze Godefridus was 22 jaar oud, toen hij den 17en Mei 1639 (blijkbaar aan het eind van zijn academische jaren) als ‘Hagiensis’ werd ingeschreven in het album academicum te Leiden. Nog in hetzelfde jaar door de Leidsche classis toegelaten als proponent, is hij predikant geweest te Westzaandam (1641-'45), te Edam (1645-'47), te Rotterdam (29 Sept. 1647-'56), te 's Gravenhage (7 Mei 1656 tot zijn overlijden den 16en Dec. 1674). Zóó ongaarne zag men te Rotterdam hem heengaan dat de Douairière Prinses van Oranje | |||||||||
[pagina 511]
| |||||||||
bij een eigenhandig schrijven aan den Kerkeraad aldaar zijn ontslag verzocht. Van hem verscheen in druk: Afscheid-predicatie, gedaen.... tot Sardam op zijn vertrek naar Edam, den 16. v. Hoymaand 1645. Amst. 1645. Een tijdlang was hij ordinaris gedeputeerde van de Particuliere Synode van Z.-Holland. Als praeses van de gedeputeerden ad autographa droeg hij mede zorg voor den druk der Post-Acta van de Nat. Synode te Dordrecht, waartoe de Staten-Generaal den 14en Juni 1668 verlof hadden gegeven (H.H. Kuyper, Post-Acta, blz. 75, 76). Van dezen Godefridus Lamotius zijn evenmin als van zijn vader portretten bekend. J. Lamotius heeft geen oorspronkelijke werken in druk uitgegeven: wèl tal van door hem meest uit het Engelsch vertaalde geschriften; hieronder vele van Wm Cowper, predikant te Perth, later bisschop van Galloway, welke volgens H.Q. Janssen t.a.p. in goeden stijl gesteld, een milden geest ademen in overeenstemming met ‘de min bekrompen begrippen der zestiende eeuw’. Behalve de reeds genoemde van de Acta der Nationale Synode te Dordrecht zagen de volgende vertalingen van zijn hand het licht: Van Wm. Cowper: in de volgorde, waarin zij voorkomen in de foliant-uitgave, waarin zij later gebundeld zijn:
| |||||||||
[pagina 512]
| |||||||||
Van Dan. Dy(c)ke (Dyck), Engelsch predikant:
| |||||||||
[pagina 513]
| |||||||||
Van I. Dod en R. Cleaver:
Van S. Goulart, predikant te Genève:
Van Philippus Camerarius, rechtsgeleerde en raadsheer der Keizerlijke stad Nürnberg:
Van Mr. Beyma ‘gewesene rector van de groote schoole’ te 's Gravenhage:
| |||||||||
[pagina 514]
| |||||||||
Voorts gaf hij nog in het licht:
Litteratuur: Molhuysen en Blok, N. Biogr. Wdb. III, k. 736, 737 (art. v. Dr. A.A. v. Schelven). - Rogge, Cat. Pamfl. Rem. Bibl. II, blz. 148. - Brandt, Hist. d. Ref. II (reg.). -Wtenbogaert, Kerck. Hist., fol. 893, 894. - Rogge, Wtenbogaert I, blz. 232, 234; II, blz. 290, 380, 465n. - Dez., Brieven en onuitgeg. stukken v. Joh. Wtenbogaert verzam. en m. aanteek. uitgeg. II. 1, blz. 189; II. 2, blz. 143. - Trigland, Kerck. Gesch. (ed. 1650), blz. 884. - H.Q. Janssen, Kerkherv. Vlaand. I, blz. 121, 275, 276. - Paul Frédéricq, L'enseignement public des Calvinistes à Gand. In: Travaux du cours pratique d'hist. nationale 1re fasc. (Gand-La Haye. 1883), p. 98, 99. - Kron. Hist. Gen. 1849, blz. 225-249. - Bijdr. en Meded. v.h. Hist. Gen. XII (1889), blz. 182 v.v. - Bullet. Egl. Wall. III, p. 51, 218; N. Sér. II (1899), p. 332-340 (art. v. H. Tollin: Les pasteurs de la Motte). - Livre synodal contenant les art. résolus dans les Synodes des Egl. Wall. des Pays-Bas I (1896) (reg. i.v. La Motte). - Reitsma en v. Veen. Acta III (reg.). - Knuttel, Acta (reg.). - H.H. Kuyper, Post-Acta, blz. 51. - Glasius, Gesch. Nat. Syn. 1618, '19. I, blz. 231; II, blz. 291n - Wagenaar, Van strijd en overwinn. Syn. 1618, '19 (reg.). - Wyminga, Hommius (reg.). - Posthumus Meyjes, Kerkel. 's-Grav. in vroeger eeuw. ('s Grav. 1918), blz. 8, 35, 102. - Duker, Voetius I (alg. reg.). |
|